VOOR TECHNOLOGIE EN UIT VOERING VAN BETON
VAKBL AD
1 2021
Pneumatische
bekisting
LICHTGEWICHTELEMENTEN FERROCEMENT ? BEPERKEN SCHEURVORMING CER
? DUURZAME TRENDS BETONMORTEL ? MINIMUM KLINKERGEHALTE BETON
BV 1-2021 Cover.indd 1BV 1-2021 Cover.indd 1 12-03-21 14:5612-03-21 14:56
Heb je ook interesse om partner te worden, neem dan contact op met
Marjolein Heijmans, 06-57676351 of via e-mail m.heijmans@aeneas.nl.
Ook partner van Betoniek worden?
Met het delen van kennis draagt Betoniek al sinds 1970 bij aan een goede kwaliteit van de bouw in
Nederland. Dit doen we met hulp van onze partners, die net als wij het belang van kennis inzien.
Tegenover deze ondersteuning staan een aantal privileges, zoals een hoge korting op licenties, aandacht in het vakblad en online en gratis gebruik van de vacaturebank.
B
uildings is een van de vele afdelingen
binnen Bil nger Tebodin waarin de
disciplines Architectural, Structural en
Building Ser vices vertegenwoordigd zijn.
Onze ingenieurs verzorgen zowel monodiscipli-
naire als multidisciplinaire projecten en ontwer-
pen een breed scala aan bouwwerken. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan kantoorgebouwen,
fabriekshallen, open of gesloten procesinstal-
laties, ondersteuningsconstructies, etcetera.
Bil nger Tebodin kan voor deze vakgebieden
ondersteuning bieden vanaf het eerste grove
schetsontwerp tot en met de detail enginee-
ring en uitvoeringsbegeleiding. Behalve het
bouwkundige en constructieve ontwerp kun-
nen ook de gebouw gebonden installaties
verzorgd worden (HVAC, elektro, utilities,
enzovoort).
Partner uitgelicht
Bil nger Tebodin, opgericht in 1945
in Den Haag, is een multidisciplinaire
consultancy- en engineeringorgani-
satie met 1.600 medewerkers en 24
kantoren in 10 Europese landen. Wij
leveren advies- en engineering ser-
vices in een breed scala van indus-
triële markten waaronder: chemie,
energie, olie en gas, farmaceutische
industrie, voedingsmiddelenindus-
trie en pijpleidingen. Bil nger Tebo-
din is onderdeel van wereldwijd ope-
rerende 'Industrial services
provider' Bil nger SE.
Bil nger Tebodin
Enkele voorbeelden van onze diversiteit aan
projecten zijn het ontwerp van een laboratorium
en productieomgeving in cleanrooms voor een
farmaceutisch bedrijf, een kantoorgebouw en
productiefaciliteit voor fabrikant thermische
interfacematerialen voor milieuvriendelijke
voertuigen, een fabriek met tankenpark en ver-
lading voor productie van ammoniumsulfaat en
bijvoorbeeld een haalbaarheidsstudie verduur-
zaming energiebehoefte bestaande woonwijk.
2 VAKBL AD 1 2021
BV 1-2021 Partners + Partners uitgelicht.indd 2BV 1-2021 Partners + Partners uitgelicht.indd 2 15-03-21 12:0715-03-21 12:07
Buigen of barsten
Wanneer deze editie van ons geliefde vakblad jullie
onder ogen komt heeft iedereen - die dat mag en
kan - weer een stem uitgebracht over de toekomst
van ons land.
Ik heb zelf met de nodige aandacht vooraf een aan-
tal partijprogramma's en kieswijzers doorwrocht,
maar geen van de partijen pro leert zich duidelijk
over beton en dat is een gemiste kans. Er blijft een
grote bouwopgave bestaan, niet alleen met de
veelbesproken 'miljoen woningen', maar ook met
de instandhouding van het bestaand areaal. Alles
wat we gebouwd hebben gaat immers ook weer ?
eens ? kapot en bouwen heeft een inke impact op
de maatschappij en het milieu.
Ook kost bouwen geld en laten we maar hopen dat
er door onze toekomstige bestuurders verstandig ?
en voor ons ruimhartig ? budgetteren. Wij kunnen
ons dan zelf verder richten op onze eigen coalities
van cement, zand en grind en waar nodig een
beetje staal.
Dat het bij die coalitievorming ook een zaak van
'buigen of barsten' is, blijkt ook in ons vakblad.
Zo besteden we uitgebreid aandacht aan het
aspect scheur vorming en zien we een verrassend
voorbeeld van de buigzaamheid van beton bij het
gebruik van een pneumatische bekisting.
Zelfs verhard beton is soms nog een stuk
meegaander dan gedacht.
In deze uitgave ook weer de nodige aandacht voor
het doelmatig omgaan met de schaarse bronnen
van moeder Aarde. Daarbij ontstaat het beeld dat
we door onze ? herbruikbare ? afvalsto en dreigen
te raken. Is dat een oplossing of juist een nieuw
probleem?
Ik wens jullie veel leesplezier met de mooie
verrassingen uit de betonwereld.
Benieuwd welke verrassingen er binnenkort uit
Den Haag komen.
Hans Kooijman
Hoofdredacteur Betoniek Vakblad
Voor reacties: hanskooijman@betoniek.nlECODUCT MET PNEUMATISCHE BEKISTING
Luchtkussen tilt vlakke platen op tot dubbel
gekromde schaalconstructie met een
pneumatische bekisting
4
LICHTGEWICHTELEMENTEN VAN
FERROCEMENT
Dunne elementen met cementgebonden
mortel en één of meerdere lagen
jnmazige wapening 12
BEPERKEN SCHEURVORMING BIJ CER
Betontechnologisch advies landhoofden
in de Container Exchange Route 16
DUURZAME TRENDS IN BETONMORTEL
30 jaar onderzoek naar eindverbruik van
cement en betonmortel en relatie met
duurzaamheid 21
MINIMUM KLINKERGEHALTE VOOR BETON
Voorstel NEN 8005 voor minimum
klinkergehalte in bepaalde milieuklassen,
ter beperking van aantasting 28
MA ART 2021
JA ARGANG 9
EN VERDER
PARTNER UITGELICHT 2 PARTNERS 2
PUBLICATIE STUBECO OVER 3D-BETONPRINTEN
26 ONLINE EN SERVICE 31
VOOR TECHNOLOGIE EN UIT VOERING VAN BETON
VAKBL AD 1 2021
Pneumatische
bekisting
LICHTGEWICHTELEMENTEN FERROCEMENT ? BEPERKEN SCHEURVORMING CER
? DUURZAME TRENDS BETONMORTEL ? MINIMUM KLINKERGEHALTE BETON
BV 1-2021 Cover.indd 1BV 1-2021 Cover.indd 1 12-03-21 14:5612-03-21 14:56
Foto voorpagina: ecoduct met dubbel gekromde
schaalconstructie door
pneumatische bekisting, foto: Christoph Panzer
3 VAKBL AD 1 2021
INHOUD
BV 1-2021 Inhoud.indd 3BV 1-2021 Inhoud.indd 3 15-03-21 12:1315-03-21 12:13
LUCHTKUSSEN TILT VL AKKE PL ATEN OP TOT DUBBELGEKROMDE SCHA ALCONSTRUCTIE
Betonnen schaalconstructies zijn erg efficiënt: er kunnen grote
overspanningen mee worden gerealiseerd met beperkt materiaal
gebruik. Maar probleem hierbij is de bekisting; die is juist erg
materiaal en arbeidsintensief. In Oostenrijk is een oplossing
bedacht: een pneumatische bekisting. Met een eenvoudig lucht
kussen worden betonnen plaatelementen getransformeerd tot een
dubbelgekromde schaalconstructie. Deze methode is toegepast voor
de bouw van een ecoduct over een spoor.
E
en schaalconstructie heeft een bijzonder
efficiënte vorm. Met de juiste geometrie
worden eigen gewicht en andere perma-
nente belastingen hoofdzakelijk afgedragen
via normaaldrukkracht; moment- en dwars -
krachtspanningen worden zo tot een minimum
beperkt. Die geometrie houdt meestal een
dubbelgekromde vorm in. Om die in beton te
realiseren, is een complexe bekisting nodig. Er
zijn verschillende manieren om zo'n bekisting
te maken. Bijvoorbeeld met houten, complex gevormde elementen of op basis van gefreesd
polystyreen. De auteurs van dit artikel hebben
een nieuwe methode ontwikkeld: Pneumatic
Forming of Hardened Concrete (PFHC).
PNEUMATIC FORMING OF HARDENED
CONCRETE
Bij PFHC worden gekoppelde, dunne ver vorm-
bare betonplaten gebogen tot een dubbelge -
kromde constructie. De platen worden opge -
tild door het oppompen van een luchtkussen
onder de platen, ver volgens aan elkaar ver -
bonden met grout en uiteindelijk voorzien van
een druklaag. De platen worden bij elkaar
gehouden door het aanspannen van voorspan-
kabels rondom de constructie (fig. 1).
De te realiseren vormen van een constructie
hangen vooral af van de mogelijke kromming
van de platen en dus de mate waarin ze zijn te
buigen tijdens het oprichten. Dit 'koud' buigen
van het verharde beton is dan ook de grootste
BRON
Dit artikel is een vertaalde bewerking van het
artikel
Efficient construction of concrete shells
by Pneumatic Forming of Hardened Concrete: Construction of a concrete shell bridge in Aus
-
tria by inflation , gepubliceerd in Structural
Concrete
2020/1 (Volume 21, Issue 1). De
bewerking is gedaan door Jacques Linssen
(Aeneas Media / redactie
Betoniek ).
Ecoduct met
pneumatische
bekisting
Grootse uitdaging in deze
bouwmethode is het 'koud'
buigen van het verharde beton
1 Betonnen platen ? bij elkaar gehouden door voorspankabels (oranje lijnen) ? worden opgetild door een luchtkussen 2
Buigproef van een proefstuk
4 VAKBL AD 1 2021
Auteur Benjamin Kromoser, Institut für Konstruktiver Ingenieurbau, Universität für Bodenkultur Wien ? Johann Kollegger, Institut für Tragkonstruktionen, TU Wien
uitdaging in deze bouwmethode. Er bestaat een
direct verband tussen de maximale kromming,
de drukspanning in de betondrukzone en het
rekgedrag van de wapening in de trekzone.
Traditioneel beton met een druksterkte tussen
20 en 60 N/mm
2 en een E-modulus van 30.000
tot 40.000 N/mm
2, kan een drukrek ondergaan
van 4?. Ter vergelijking: de roestvrijstalen
voorspankabels hebben een treksterkte van
1570 N/mm
2, een elasticiteitsmodulus van
85.120 N/mm
2 en kunnen een trekrek aan van
20?. Het grootste deel van de ver vorming moet
dus door de wapening worden opgenomen.
De 'buigbaarheid' van de betonplaten is uitvoe-
rig onderzocht met diverse experimenten
(foto 2). Er is gevarieerd met mengselsamen-
stelling, druksterkten en ouderdom van de
proefstukken. Het betonmengsel bleek hierbij
slechts beperkte invloed te hebben. Ten aan-
zien van de ouderdom is het vooral belangrijk
dat de aanhechting voldoende is. De gehan-
teerde ouderdom ligt tussen de één en twaalf
weken na het storten.
Naast buigbaarheid van de betonplaten zijn
bezwijkgedrag van het luchtkussen (met ver-
schillende materiaalopties), de verbinding
tussen de elementen en de centrische treks-
terkte van het gewapende beton beproefd
(fi g. 3) [1] [2] [3]. De gehele constructie is getest in een opstelling op grote schaal: een
bolvormige schaalconstructies met een dia-
meter van 10,8 m en een hoogte van 3,2 m, en
een ovaalvormige schaalconstructie met
grondvlak van 17,6 × 10,8 m
2 en een hoogte van
2,9 m. Beide schaalconstructies hadden een
dikte van 50 mm. Met deze testen is de haal-
baarheid aangetoond. Volgende stap was de
realisatie van een echt bouwwerk. De Oostenrijkse Staatsspoorwegen ÖBB
toonde interesse in de techniek voor de bouw
van een ecoduct met een overspanning van
36,2 m en een hoogte van 7,6 m over een nieuw
aan te leggen spoorweg, de Koralmbahn
(foto 5). Besloten werd eerst een test uit te
voeren op schaal 1 : 2. Deze testopstelling had
een grondvlak van 26,5 × 19,1 m
2, een hoogte
van 4,2 m en een schaaldikte van 150 tot 200
3 Verschillende testen die zijn uitgevoerd
4 Proefopstelling op schaal 1 : 2 van het gebouwde ecoduct
5 VAKBL AD 1 2021
mm [4] (foto 4). Met de opgedane kennis is het
concept verder geoptimaliseerd.
ONTWERPPROCES
Het ontwerpproces van het ecoduct is opge-
deeld in vier stappen (fi g. 6). Begonnen is met
het vaststellen van de optimale vorm van de brug, op basis van geometrische, construc-
tieve, economische en productietechnische
randvoorwaarden (stap 1). Ver volgens is deze
vertaald naar een volledige dubbelgekromde
koepel (stap 2). Deze koepel is daarna opge-
deeld in enkelgekromde platen, die zijn uitge-
legd in het platte vlak (stap 3 en 4).
Stap 1
Bepalend voor de vorm waren drie factoren: de
belastingen (eigen gewicht, en verticale en
horizontale belasting uit de gronddekking),
optimalisatie van het materiaalgebruik en de
productiemethode [5]. Om de vorm te bepalen
( form ? nding), is een zogenoemd particle spring
system gebruikt, een bekende techniek in de IT
voor het maken van fysische simulaties. Het sys-
teem bestond uit een net waarop permanente
belastingen in tegengestelde richting werden
aangebracht (fi g. 7). Het net werd hiermee net
zo lang ver vormd, totdat er evenwicht ontstond.
Stap 2
Om trekspanningen te beperken, moest het
luchtkussen volledig worden bedekt door
betonplaten. Daarom moest de vorm van de
brug (tijdelijk) worden uitgebreid tot een vol-
ledige koepel (fi g. 6, stap 2). Om de grondvorm
te bepalen, zijn de hoekpunten verbonden door
een zo veel mogelijk aaneengesloten kromme.
Discontinuïteiten moesten daarbij worden
voorkomen, omdat deze zouden leiden tot
piekspanningen in de dunne betonconstructie
tijdens het opblazen.
Stap 3 en 4
Omdat de betonplaten slechts in één richting
konden worden ver vormd, moest de dubbel-
gekromde vorm van de koepel worden gedis-
cretiseerd in een serie van zogenoemde ont-
Om trekspanningen te beperken, moest het luchtkussen
volledig worden bedekt door betonplaten
Omdat de betonplaten
slechts in één richting
konden worden vervormd,
moest de dubbelgekromde
vorm van de koepel worden
gediscrediteerd in een serie
van zogenoemde ont wikkel-
bare oppervlakken
5 Ecoduct op de defi nitieve locatie
6 Vier hoofdstappen in het ontwerpproces
7 Model met belastingen in tegengestelde richting
6 VAKBL AD 1 2021
wikkelbare opper vlakken. Om de juiste vorm
van deze opper vlakken te bepalen, is gebruik-
gemaakt van softwaretool Evolute in combina-
tie met Rhinoceros. Eerst is een grove mesh
gemodelleerd met een grove discrete weer-
gave van de geometrie en indeling in segmen-
ten. Op basis hier van is het model in stappen
geoptimaliseerd, gebruikmakend van een
algoritme. Het belangrijkste criterium daarbij
was de vlakheid van elke zijde van de elemen-
ten in de mesh. Dit proces leidde uiteindelijk tot
een geometrie bestaande uit enkelgekromde
platen, die samen de totale gekromde vorm erg
dicht naderden. Deze platen zijn in de laatste
stap uitgelegd in een plat vlak.
DEFINITIEF ONTWERP
Het proces heeft geleid tot een voor deze toe-
passing optimaal ontwerp (fi g. 8): platen van
100 mm dik over een opper vlak van
56,0 × 43,0 m
2 die worden getransformeerd tot
een schaalconstructie met een grondopper-
vlak van 53,0 × 38,1 m
2 en een maximale
hoogte van 7,6 m. De constructie weegt 546
ton. Als wapening is gekozen voor roestvast-
stalen voorspankabels met 19×7-draads
strengen en glasvezelstaven (glass fi bre rein- forced polymer, GFRP). Deze wapening verbe-
terde het buiggedrag en zorgde voor een line-
air-elastisch gedrag tot de uiterste
grenstoestand (geen vloei). De glasvezelsta-
ven van 8 mm dik zijn toegepast in radiale rich-
ting van de platen. Het voordeel van deze wapening is dat ze op een traditionele manier
op de bouwplaats kunnen worden aange-
bracht. Voorspankabels hebben een lage stijf-
heid en moeten worden nagespannen, waar-
door deze alleen toepasbaar zijn tussen
verankeringsblokken.
8 Ontwerp van het ecoduct 9 Vierpuntsbuigproeven waarmee de buigbaarheid van de platen is getoetst
10 Eindige-elementenmodel van een kwart van de constructie
A
B
7 VAKBL AD 1 2021
BEREKENING
Tijdens het ontwerp is de constructie
beschouwd met eindige-elementenmodellen
(EEM), voor zowel de fase van oprichten als de
defi nitieve situatie.
Oprichtfase
Het buigen van de platen is eerder onderzocht
aan de hand van vierpuntsbuigproeven op 100
en 120 mm dikke platen van 4,5 × 0,5 m
2 (fi g. 9)
[1]. In aanvulling op deze buigproeven zijn
fysisch niet-lineaire EEM-berekeningen (in
ATENA) uitgevoerd om het gedrag tijdens het
oprichten te voorspellen. De gegevens in het
model, zoals de materiaaleigenschappen van
het beton, zijn gekalibreerd aan de resultaten
van de vierpuntsbuigproeven.
Gezien de symmetrische vorm van de con-
structie is slechts een kwart gemodelleerd
(fi g. 10a en 10b). De belasting uit het luchtkus-
sen is gemodelleerd als gelijkmatig verdeelde
belasting. Het model is opgebouwd uit discrete
schaalelementen. De voorspankabels en glas-
vezelstaven zijn geschematiseerd als een-
dimensionale elementen.
In fi guur 11 is de verplaatsing weergegeven bij
twee verschillende stappen in het rekenproces.
Uit de berekening volgde een maximale drukrek
van 1,06?, waar de maximale drukrek in de
13 Stappen tijdens de uitvoering
11 Resultaten van het eindige-elementenberekening op twee momenten tijdens het oprichten
12 Ver vormingen bij maximale belasting
A
B
8 VAKBL AD 1 2021
14 Bekisting en wapening van de losse platen
15 Platen gekoppeld met staalprofi elen, vóór en na het oprichten
vierpuntbuigproeven meer dan 3,0? bedroeg.
Dit resulteerde dus in een veiligheidsfactor van
3. De rek in de glasvezelstaven bedroeg 5?. De
breukrek van die staven hangt af van de exacte
fabrikant, maar bedraagt doorgaans meer dan
15? (glasvezelstaven gedragen zich lineair-
elastisch tot aan breuk). Ook hier dus een veilig-
heidsfactor 3.
Uiteindelijk is op de bouwplaats
nog additionele traditionele wapening toege-
voegd in het middenstuk, waardoor de stijf-
heid daar iets toenam en ook de geometrie iets
afweek van de modellen.
De? nitieve fase
Voor het beoordelen van de krachten en ver-
vormingen in de gebruiksfase is een lineair-
elastisch eindige-elementenmodel opgezet
(fi g. 12). De stijfheid van de elementen is daar-
bij afhankelijk van de spanning. In deze bere-
keningen is rekening gehouden met een asym-
metrische belasting als gevolg van mogelijk
variërende dichtheid van het grondpakket. Ook
krimp-, kruip- en temperatuureff ecten en geo-
metrisch niet-lineair gedrag zijn meegenomen.
UIT VOERING
Alle stappen in de uitvoering zijn weergegeven
in fi guur 13. Eerst is de fundering gestort (1).
Ver volgens is een laag granulaat aangebracht
A
B
9 VAKBL AD 1 2021
met daarop een werkvloer (2). Hierop is het
lege luchtkussen gelegd. Daarop zijn de rand-
bekisting en wapening voor de platen aange -
bracht (foto 14). Deze bekistingen zijn ver -
vaardigd met behulp van freestechnieken. Dit
was nodig om de gewenste nauwkeurigheid te
kunnen bereiken om de juiste vorm van de
schaalconstructie te kunnen realiseren. Na het
verwijderen van de bekisting zijn tussen de
elementen afstandhouders geplaatst, gemaakt
van epoxy en zand. Hiermee kon de juiste
afstand tussen de platen na het opbuigen wor -
den gerealiseerd (later aangevuld met een
groutverbinding). Aan de elementen zijn sta-
len profielen bevestigd om horizontale ver -
plaatsingen te voorkomen tijdens het oprich-
ten (rode elementen in foto 15). Het opper vlak
van de schaalconstructie is gestraald voor een
goede hechting met de druklagen. Ver volgens
is gestart met het oppompen van het luchtkus -
sen en aanspannen van de voorspankabels. Dit
is gedaan met vier vijzels op twee veranke -
ringsblokken in de omtrek van de constructie.
Een luchtdruk van 29 tot 32 mbar, aangebracht
door hoogwaardige ventilatoren, was vol-
doende om de platen op te richten. Dit oprich-
ten duurde in totaal vijf uur.
Ver volgens zijn de platen gekoppeld met een
groutverbinding en zijn de voorspankabels
aangespannen tot de vooraf berekende
kracht. Voorts is het gebied op de vloer, waar
de betonplaten op rusten, opgeruwd en voorzien van een kleine opstort om horizon
-
tale verplaatsing te voorkomen. Daarna is
additionele wapening aangebracht in speci
-
fieke zones boven op de schaal. Speciale
wapening is in de fundering ingeboord om de
buitende momenten en spatkrachten te kun
-
nen overdragen. Ver volgens is aanvullende
wapening aangebracht (twee lagen) en is de
druklaag gestort (drie lagen) tot een dikte
van 450 mm (stap 5 tot 8). Op de steile delen
is spuitbeton gebruikt en op de minder steile
delen traditioneel beton. De grens daartus
-
sen was vastgesteld op 25 tot 28°. Tijdens het
storten van de druklagen is het luchtkussen
opnieuw opgepompt om de stortbelasting op
te nemen. Daarna is het beton verwijderd
waar dat niet nodig was (9) en is het randele
-
ment gestort (10). In de allerlaatste stap
(11) is het grondpakket aangebracht
(foto 16). Aan het opper vlak aan de onder -
zijde zijn uiteindelijk kleine oneffenheden
zichtbaar als gevolg van enkele vouwen in de
folie. Dit heeft een karakteristiek beeld dat
hoort bij deze bouwmethode.
MONITORING
Om het hele proces te monitoren, is de vorm
van de schaal vanuit de binnenzijde continu
gemeten met 3D-laserscans. De verkregen
3D-point-cloud is vertaald in een aaneenscha-
keling van polynomen die in een EEM-model
zijn geïmporteerd. Hiermee is het gedrag van
de constructie geanalyseerd. Er werden
slechts kleine verschillen met het voorspelde
gedrag gevonden.
CONCLUSIE
Betonne
n schaalconstructies zijn erg efficiënt,
maar door de complexe dubbelgekromde bekis -
tingen worden ze in de praktijk nauwelijks toege -
past. Met de nieuwe methode Pneumatic Forming
of Hardened Concrete (PFHC) is een alternatieve
bouwwijze geïntroduceerd. Met PFHC zijn met
hoge nauwkeurigheid schaalconstructies te bou-
wen zonder dat hier voor veel arbeid en materiaal-
intensieve bekisting nodig zijn. Met het ecoduct
van de Oostenrijkse Staatsspoorwegen is het
bewijs geleverd.
Literatuur1. Kromoser B, Kollegger J. Aktives Verformen von ausgehärteten
Betonelementen zur Herstellung von räumlich gekrümmten
Betonflächen. Beton- Stahlbetonbau. 2017a;112:106?115. https://
doi.org/10.1002/best.201600049.
2. Kromoser B, Kollegger J. Pneumatic forming of hardened
concrete building shells in the 21st centur y. Struct Concr. 2015;16:
161?171. https://doi.org/10.1002/suco.201400057.
3. Kromoser B, Kollegger J. Herstellung von Schalentragwerken
aus Beton mit der "Pneumatic Wedge Method". Beton-
Stahlbetonbau. 2014;109:557?565. https://doi.org/10.1002/
best.201400014.
4. Kromoser, B, Kollegger, J. 2017b. How to inflate a hardened
concrete shell with a weight of 80 t. Proceedings of the IASS
Annual Symposium 2017, "Interfaces: Architecture. Engineering.
Science." Presented at the IASS Annual Sym, Hamburg, Germany
5. Kromoser B, Pachner T, Tang C, Kollegger J, Pottmann H.
Formfinding of shell bridges using the Pneumatic Forming of
Hardened Concrete construction principle. Adv Civil Eng.
2018b;2018:1?14. https://doi.org/10.1155/2018/6309460.
16 Definitieve situatie
10 VAKBL AD 1 2021
Bestel het boek voor ? 19,95
Verzamelde columns over de bouwwereld
www.verbeeldingenwerkelijkheid.nl
&
VerbeeldingVerbeeldingVerbeeldingVerbeeldingVerbeeldingVerbeeldingVerbeeldingVerbeeldingVerbeeldingVerbeeldingVerbeeldingVerbeeldingVerbeeldingVerbeeldingVerbeeldingVerbeelding
werkelijkheid
Rob Nijsse bespreek\ut in zijn boek act\uue\fe
kwesties in de bouw\u. \bp een directe en \u
komische manier daa\ugt hij je uit om op\u
een andere manier n\uaar vaak herkenbar\ue
situaties te kijken\u. In korte verha\fen\u spreekt
hij zijn bewonderin\ug uit over een aant\ua\f
prachtige, eeuwenou\ude bouwwerken, maar\u
ook zijn verbazing\u en soms ze\ffs erge\urnis
over hoe het er in\u de bouw nu vaak aan\u toe
gaat.
adv_11.indd 2adv_11.indd 2 12-03-21 15:1612-03-21 15:16
F
errocement en gewapend beton zijn ver-
wante materialen. Het zijn beide cement-
gebonden en met betonstaal gewapende
composieten. Het cementgehalte bij ferro-
cement is hoog, waardoor het materiaal zeer
sterk is en een dichte opper vlaktestructuur
heeft. Als bindmiddel kunnen verschillende
soorten cement worden gebruikt. Vanwege de
eigenschappen wordt over het algemeen
gekozen voor portlandcement (CEM I). De
minimale hoeveelheid cement bedraagt 600
kg/m³ en de water-cementfactor is maximaal
0,4. De gemiddelde druksterkte van
ferrocement is rond de 80 N/mm². De grootte van het toeslagmateriaal verschilt
sterk met dat van normaal beton. Waar de maxi-
mumkorreldiameter van normaal beton rond de
30 mm ligt, is dat bij ferrocement ongeveer 4
mm. Er worden ook hulpsto? en toegepast,
zoals een stof om waterstofvorming door het
gegalvaniseerde draadgaas te voorkomen.
De korrelopbouw van de zandfactie is, net als
bij normaal beton, een belangrijk aspect voor
de verwerkbaarheid en de uiteindelijke dicht-heid van het materiaal. Die dichtheid is bij
ferrocement aanzienlijk.
Het materiaal is zo
dicht dat water niet door het opper vlak dringt
en een dekking van 6 mm op het verzinkt stalen
wapeningsnet afdoende is (foto 2). Dit is vast-
gesteld met carbonatatiemetingen en indrin-
gingsproeven.
De diameter van het staal is over-
eenkomstig kleiner. Tegenover staafdiameter
van Ø6 tot ongeveer Ø20 mm van normaal beton
in het betre? ende toepassingsgebied (balkons,
Lichtgewichtelementen
van ferrocement
DUNNE ELEMENTEN MET CEMENTGEBONDEN MORTEL
EN ÉÉN OF MEERDERE L AGEN FIJNMAZIGE WAPENING
Ferrocement is een bouwmateriaal dat wordt samengesteld uit een
cementgebonden mortel en één of meerdere lagen ? jnmazige wapening
('ferro'). Hiermee kunnen zeer dunne of holle constructies worden
gemaakt, waarmee aanzienlijk op het gewicht kan worden bespaard.
Waar de maximumkorreldiameter van normaal beton rond
de 30 mm ligt, is dat bij ferrocement ongeveer 4 mm
12 VAKBL AD 1 2021
Auteur Leon Kolster, Rosalie Verloop, microbeton
Betoniek VB 1-2021_5-ferrocement.indd 12Betoniek VB 1-2021_5-ferrocement.indd 12 15-03-21 12:1715-03-21 12:17
luifels, enz.), staan draadgaas en staven met dia-
meters van ongeveer Ø1 mm à Ø1,5 mm tot circa
Ø10 mm (foto 2). Het wapeningspercentage en
het specifi eke aanhechtingsopper vlak per
volume-eenheid liggen bij ferrocement veel
hoger.
LICHTGEWICHTELEMENTEN
Door de beschreven materiaalsamenstelling is
het mogelijk producten zeer dun te construe-
ren. Er worden massieve prefab elementen
ver vaardigd met dikten van 25 mm tot 150 mm.
Om aan te tonen dat bij deze dunne construc-
ties de vereiste sterkten worden gehaald, zijn bij TNO diverse belastingsproeven uitgevoerd.
Om het gewicht te beperken, is het ook moge-
lijk holle elementen te maken met een dikte
vanaf 150 mm (foto 1, fi g. 3). Deze elementen
hebben een dunne buitenschil en ribben in de
middelste zone en zijn voorzien van een lichtge-
wichtkern van EPS. Hiermee kunnen de ele-
menten tot wel 85% lichter worden uitgevoerd
dan de elementen die in traditioneel beton wor-
den gemaakt.
Toepassing van ferrocement kan vanuit milieu-
technisch oogpunt interessant zijn. Weliswaar
bevat het meer cement dan normaal beton, waardoor de MKI-waarde met ?34/m
3 hoger is
dan normaal beton (< ?25/m
3). Maar dat wordt
gecompenseerd doordat er minder kubieke
meters nodig zijn, zeker als er EPS in de
elementen wordt toegepast.
TOEPASSINGSGEBIEDEN
Elementen van ferrocement hebben de
uitstraling van beton en kunnen in verschillende
kleuren, vormen, structuren en reliëfs worden
ver vaardigd. Het materiaal kan bij een breed
scala aan (bouw)producten worden toegepast.
Waar ferrocement in het begin vooral werd
gebruikt bij de productie van prefab balkons,
FERROCEMENT DOOR DE JAREN HEEN
Ferrocement is geen nieuw materiaal. De ontstaansgeschiedenis gaat terug naar omstreeks 1850,
toen er voor het eerst bloembakken en tuinmeubels werden vervaardigd van met draadgaas ver-
sterkte cementmortel. Met de opkomst van gewapend beton is ferrocement in de vergetelheid
geraakt tot omstreeks 1940. Toen ontdekte de Italiaanse bouwmeester Pier Luigi Nervi het materiaal
opnieuw. In deze tijd was arbeid heel goedkoop en materiaal duur. In samenwerking met onder andere
de Technische Hogeschool Milaan is uitgebreid wetenschappelijk onderzoek naar ferrocement en de
eigenschappen verricht en onder Nervi's leiding zijn prachtige architectonische bouwwerken in het
materiaal gerealiseerd. Doordat er na de Tweede Wereldoorlog op een gegeven moment geen materi-
aalschaarste meer was en arbeid steeds duurder werd, werd ferrocement opnieuw minder toegepast.
De ontwikkeling van ferrocement zette zich met name door in de jachtbouw en kano's. Later, eind
jaren tachtig, bleek het materiaal ook weer interessant voor de bouw. Zo bleken balkons vervaardigd
met ferrocement, die circa 70% lichter waren dan conventionele balkons, zeer geschikt voor de her-
ontwikkeling van bestaande gebouwen.
1 Constructie met wapening van verzinkt staal 2 Elementen voorzien van EPS-kern
Om het gewicht van de elementen te beperken, is het ook
mogelijk ze te voorzien van een lichtgewichtkern van EPS
13 VAKBL AD 1 2021
Betoniek VB 1-2021_5-ferrocement.indd 13Betoniek VB 1-2021_5-ferrocement.indd 13 15-03-21 12:1715-03-21 12:17
wordt het tegenwoordig ook toegepast voor bij-
voorbeeld luifel-, galerij-, trap- en gevelele-
menten. Door het lage gewicht is toepassing
interessant voor renovatie- en transformatie -
projecten waarbij gewicht een beperkende fac -
tor is. Door het gebruik van lichtgewichtele -
menten is vaak uitbreiding van een bestaande
constructie mogelijk zonder grote constructieve
aanpassingen te hoeven doen. Ook als spuitbe -
ton kent het materiaal diverse toepassingen.
MONTAGE BALKONELEMENTEN
De balkon- en luifelelementen zijn via
projectspecifiek ontworpen ophangconstruc -
ties (achteraf) te monteren. Hier voor is een
kokersysteem ontwikkeld waarmee de ele -
menten achteraf over twee staalprofielen kun-
nen worden geschoven (fig. 3). De balustrades
worden op de begane grond bevestigd op de
balkonplaat. Ver volgens worden de complete
balkons met balustrades naar boven gehesen
en over de stalen kokerprofielen geschoven,
en door middel van vier stelbouten op de
gewenste hoogte gedraaid. Dit versnelt het
montageproces enorm en vermindert de tijd op
de bouwplaats. Omdat door het kokersysteem
onderstempelen niet meer nodig is, kunnen
elementen na het sluiten van de gevel worden
bevestigd (tot vlak voor oplevering). Door dit
systeem zijn de elementen bovendien demon-
tabel en kunnen ze worden hergebruikt. Dit kokersysteem maakt, net als het lage gewicht
van de elementen, de oplossing interessant
voor transformaties. Bijvoorbeeld de transf
-
or
matie van oude kantoorpanden met dunne
vloeren naar een appartementencomplex waar
de buitenruimte aan de bestaande vloer vast -
gemaakt moet worden.
PREFAB PRODUCTIE
Het fabricageproces van prefab elementen
met ferrocement begint bij de vaststelling van het ontwerp. In nauw overleg met de
opdrachtgever wordt dit ontwerp op alle
onderdelen vastgesteld, zoals de vorm, de
positie van de balustrades, de consoleveran-
kering en de positie van de hemelwaterafvoer.
Het vastgestelde ontwerp wordt in de produc
-
tietekeningen verwerkt. Ver volgens worden de
elementen in een geconditioneerde omgeving
in de fabriek ver vaardigd. Voor alle elementen
worden specifieke mallen gemaakt. Deze
kunnen worden gemaakt van hout, kunststof
of staal. Bij grote series wordt vaak gebruik -
gemaakt van een stalen mal. Bij kleinere
series wordt hout gebruikt. Voor de mortel
wordt gebruikgemaakt van een zelfverdich-
tend mengsel (foto 4).
Elementen met EPS-kernen worden voorzien
van een drukconstructie ? bestaande uit sta-
len of houten balken ? die er voor zorgt dat het
EPS en de wapening tijdens het storten niet
kunnen opdrijven. Na het storten wordt de
stortzijde afgewerkt met de door de
opdrachtgever gekozen afwerkingsklasse.
In verband met het kwaliteitssysteem worden
de mallen, wapening, de elementen voor
vrijgave stort, en het gereed product nauwkeu-
rig gecontroleerd.
3 Holle balk onelementen met ophangsysteem
Met een kokersysteem kunnen de elementen
achteraf over twee staalprofielen worden
geschoven
BRL
In 2001 is een BRL voor ferrocementproducten
vastgesteld, de BRL 2811. Op basis hiervan
kan een KOMO-certificaat worden verkregen.
4 Storten ferrocement met een zelfverdichtend mengsel
14 VAKBL AD 1 2021
Betoniek VB 1-2021_5-ferrocement.indd 14Betoniek VB 1-2021_5-ferrocement.indd 14 15-03-21 12:1815-03-21 12:18
FERROCEMENT IN DE PR AK TIJK
Voor Vanderlande in Veghel is een nieuw
kantoorpand gebouwd. Voor dit project zijn
lichtgewichtluifelelementen en lamellen met
een EPS-kern geproduceerd, als zonwering
(foto 5). Hier voor is een vergelijkbaar koker-
systeem toegepast als bij de eerder beschre -
ven balkons. Voor het transformatieproject in
het Wijnhavenkwartier in Den Haag zijn het
voormalig ministerie van Veiligheid & Justitie,
ministerie van Binnenlandse Zaken en het
ministerie Koninkrijkrelaties getransformeerd
tot een nieuw levendig stadscomplex met
appartementen.
De buitenruimte werd gecreëerd door aan de
bestaande vloerplaten circa 200 ruime,
uitkragende balkons te plaatsen (voor video
zie artikel op www.betoniek.nl). Dankzij het
toepassen van het kokersysteem konden de
balkons achteraf, compleet met balustrade,
worden geplaatst zonder te hoeven onder -
stempelen. Door het gebruik van lichtgewich-
telementen zijn deze balkons circa 65% lichter
ten opzichte van traditionele balkons. In dit
project weegt een balkon uitgevoerd in traditi-
oneel beton ongeveer 2500 kilo. Hetzelfde
balkon uitgevoerd in ferro
c
ement weegt
slechts 900 kilo. Een ander voorbeeld van ferrocement in de
praktijk zijn de lichtgewichtgevelelementen
voor het nieuwe Maria Montessorigebouw van
de Radboud Universiteit in Nijmegen.
De raamkaders voor dit gebouw zijn bedacht
en ontworpen in traditioneel beton. Na bereke -
ningen bleek de uitvoering in traditioneel
beton erg zwaar te zijn. Hierdoor moest er rekening worden gehouden met zwaardere
verankeringen en kleinere elementen. De aan-
nemer heeft uiteindelijk er voor gekozen de
elementen uit te laten voeren in ferrocement.
Hiermee waren grotere elementen mogelijk
en konden stijlen worden gecombineerd.
Zo waren er minder en lichtere verankerings
-
punt
en nodig (fig. 6).
5 Gevelelementen van
f errocement voor
Vanderlande in Veghel
6
Ophan
gsysteem raamkaders Maria
Montessorigebouw van de Radboud
Universiteit in Nijmegen
15 VAKBL AD 1 2021
Betoniek VB 1-2021_5-ferrocement.indd 15Betoniek VB 1-2021_5-ferrocement.indd 15 15-03-21 12:1815-03-21 12:18
VERBINDING TUSSEN CONTAINERBEDRIJVEN
OP DE MA ASVL AK TE
De Container Exchange Route (CER) in de Rot-
terdamse haven verbindt de containerbedrij-
ven op de Maasvlakte met elkaar (fi g. 2).
Dankzij de route wordt de uitwisseling van
containers e? ciënter, wat de concurrentiepo-sitie van de haven als containerhub versterkt.
De CER bestaat uit een 17 km lange, doorgaand
gewapende betonnen (DGB) baan met zes
gelijkvloerse kruisingen en drie kunstwerken
(fi g. 2). Een van de kunstwerken is kunstwerk
Noord. Dit is een gekromd viaduct dat een
ongelijkvloerse kruising van de CER-baan mogelijk maakt met de onderliggende infra-
structuur ? een spoor verbinding naar Maas-
vlakte 2, een brandweerpad, een leidingen-
strook naar de Amaliahaven en een
toekomstige industrieweg.
Kunstwerk Noord bestaat uit twee gewapende
grondconstructies, met daartussen een via-
duct met zes overspanningen (foto 1, foto. 3).
Het viaduct is opgebouwd uit prefab liggers die
geplaatst zijn op vijf tussensteunpunten en
twee landhoofden. Deze landhoofden zijn op
staal gefundeerd op de gewapende grondcon-
structie. De landhoofden zijn ongeveer 12 m
lang en opgebouwd uit een sloof van 4 m
breed, een spiestuk waar de liggers op rusten
en een frontwand waar de stootvloer op aan-
sluit (fi g. 4).
Als eindopdracht voor de opleiding Betontechnologisch adviseur (BTA)
van de Betonvereniging is een betontechnologisch adviesrapport
opgesteld voor het project CER (Container Exchange Route). In het
advies wordt onder meer ingegaan op de omgang met scheurvorming
tijdens de verhardingsfase in de landhoofden moet worden omgegaan.
Beperken
scheurvorming
bij CER
BETONTECHNOLOGISCH ADVIES L ANDHOOFDEN
IN DE CONTAINER EXCHANGE ROUTE
1 Kunstwerk Noord in aanbouw
16 VAKBL AD 1 2021
Auteur
Jeroen van Oosten, Heijmans Infra B.V.
Ten tijde van het opstellen van het advies dat in dit artikel wordt besproken, was Jeroen van Oosten werkzaam bij VolkerWessels Infra Competence Centre (VWICC).
Betoniek VB 1-2021_2-BTA.indd 16Betoniek VB 1-2021_2-BTA.indd 16 15-03-21 12:1915-03-21 12:19
4 3D-weergave van het landhoofd op staal bij kunstwerk Noord vanaf acht erzijde
WENSEN EN VOORWA ARDEN
De strategie van het projectteam CER luidt:
'robuust en met bewezen techniek'. Het doel van
deze strategie is enerzijds de ambitieuze ont-
werp- en bouwplanning te halen en anderzijds
te voldoen aan de hoge beschikbaarheidseisen
van de CER tijdens de gebruiksfase. De CER
moet gedurende veertig jaar minimaal 99%
beschikbaar zijn voor container ver voer met zeer
zware aslasten en hoge verkeersintensiteiten.
Hoge robuustheid leidt tot minder onderhoud,
PROJECTGEGEVENS
Project Container Exchange Route
Opdrachtgever Havenbedrijf Rotterdam
Opdrachtnemer Combinatie CER, gevormd
door Koninklijke VolkerWessels-onderne-
mingen KWS en Van Hattum en Blankevoort
Ontwerp VolkerWessels Infra Competence
Centre (VWICC)
Leverancier Betonmortel Mobile Concrete
Group (MCG)
Leverancier prefab beton Spanbeton
Leverancier gewapende grondconstruc-
ties Terre Armée
Het betonmengsel wordt
ontworpen binnen de
mogelijkheden van de mobiele
betoncentrale
2 Overzicht van de CER langs de verschillende terminals, containerdepots, distributiecentra en douanefaciliteiten,
inclusief de drie kuns twerken
3 Kunstwerk Noord in aanbouw
17 VAKBL AD 1 2021
Betoniek VB 1-2021_2-BTA.indd 17Betoniek VB 1-2021_2-BTA.indd 17 15-03-21 12:1915-03-21 12:19
zodat ook aan deze eis kan worden voldaan.
Ook het realisatieteam had een aantal wensen.
Ten eerste was koeling niet wenselijk, omdat
dit een extra werkgang geeft bij de bouw van
het landhoofd. Daarnaast was de stortfasering
vastgelegd. De fasering hield in dat het land-
hoofd in drie fases moest worden opgebouwd.
Eerst de stort van de sloof, ver volgens het
spiestuk en ten slotte de frontwand (fi g. 5).
Daarnaast waren er een aantal randvoorwaar-
den opgelegd vanuit de mobiele betoncentrale
op het werk, onder meer omdat de ruimte op de
centrale beperkt is:
? Op de centrale zijn twee silo's voor cement beschikbaar, waar van één wordt gebruikt
voor CEM I ten behoeve van de doorgaand
gewapende betonnen baan. De andere silo is
beschikbaar voor een cement naar keuze.
? Er is geen silo beschikbaar voor (puzzolane) vulsto? en.
? De bulk van het beton wordt verwerkt in de 17 km lange CER-baan tussen de kunstwer-
ken (DGB). Hier voor wordt als toeslagmate-
riaal grind, gebroken materiaal en zand
gebruikt, omdat dit economisch de beste
keuze is. Gezien de beperkte ruimte op de
centrale is het niet mogelijk om naast grind,
gebroken materiaal en zand alternatief toe-
slagmateriaal te gebruiken.
SCHEURVORMING DOOR VERHINDERDE
VERVORMING
Op basis van voorgaande informatie is een
betontechnologisch adviesrapport opgesteld.
De adviezen zijn uiteindelijk ook uitgevoerd in
de praktijk. Het eerste advies van het rapport bestaat uit de omgang met het grote risico op
scheur vorming in het landhoofd tijdens het
verhardingsproces. De afmetingen van het
landhoofd zijn groot, waardoor de temperatuur
tijdens het verhardingsproces door het hydra-
tatieproces ? ink oploopt. De thermische krimp
die daarop volgt, wordt in elke stortfase intern
of extern verhinderd. Hierdoor kunnen scheu-
ren ontstaan (fi g. 6). De sloof (stort één) wordt
intern verhinderd als gevolg van de grote
dimensies. De opgelegde ver vormingen in het
spiestuk (stort twee) en de frontwand (stort
drie) worden extern verhinderd door de al
gestorte constructie.
Er zijn, naast het sturen op het betonmensgel
(zie onder 'Robuust betonmengsel'), grofweg
twee methoden om met scheur vorming door
verhinderde ver vorming om te gaan: de
scheurwijdte beheersen of het risico op
scheur vorming beheersen.
De meest robuuste methode om scheurwijdte
te beheersen, is het toepassen van wapening.
Om het risico op scheur vorming te beheersen,
moet de ver vorming in de verhardingsfase
worden beheerst. Daar voor bestaan weer twee
mogelijkheden:
? De temperatuurgradiënt over de doorsnede
beheersen door de constructie te isoleren. ? De warmte actief uit de betonnen doorsnede
wegnemen door bijvoorbeeld koelbuizen in
de doorsnede te plaatsen of een koelkist toe
te passen.
Alle opties om scheur vorming te voorkomen of
scheurwijdten te beheersen, zijn beoordeeld
op vier beoordelingscriteria: de invloed op de
bouwsnelheid, kostene? ciëntie, de invloed op
de levensduur van de constructie en de uitvoe-
ringsrisico's. Deze criteria zijn opgesteld op
basis van de randvoorwaarden en wensen van
het CER-projectteam.
Uit de multicriteria-analyse en de randvoor-
waarden uit het project worden de volgende
methoden geadviseerd voor de omgang met
scheur vorming tijdens de verhardingsperiode:
? Het risico op scheuren in de sloof wordt beheerst door isolatie.
De grootste voordelen van isolatie zijn de
relatief lage kosten en de eenvoud tijdens de
realisatie. Omdat het risico op scheuren
worden beheerst, heeft isolatie ook een
positieve invloed op de robuustheid van het
landhoofd.
? In het spiestuk wordt wapening toegepast om de scheurwijdte te beheersen.
Actieve koeling scoort ook goed op de
beoordelingscriteria. Maar het realisatie- R APPORT
Dit artikel is gebaseerd op een betontechnologisch adviesrapport, dat Jeroen van Oosten heeft opge-
steld als eindopdracht voor de opleiding Betontechnologisch adviseur (BTA) van de Betonvereniging.
In het advies wordt speci? ek ingegaan op de omgang met scheurvorming tijdens de verhardingsfase,
het betonmengsel en de uitvoeringsmethode. Daarbij worden de strategie, voorwaarden en wensen
van het project meegenomen. Meer over de cursus BTA staat op
www.betonvereniging.nl/opleidingen-agenda/betontechnologisch-adviseren/
5 Schets van de doorsnede van het landhoofd met stortfasering
6 Interne verhindering (links) en externe verhindering (rechts) van verhardend beton [1]
18 VAKBL AD 1 2021
Betoniek VB 1-2021_2-BTA.indd 18Betoniek VB 1-2021_2-BTA.indd 18 15-03-21 12:1915-03-21 12:19
team had de voorkeur voor wapening in
plaats van koeling, omdat wapening in dit
geval sneller en eenvoudiger is.
?
In de fr
ontwand wordt wapening toegepast
om de scheurwijdte te beheersen.
Het grote voordeel van wapening in de front -
wand is, naast de bouwsnelheid en de een-
voudige uitvoering, de zeer lage bijkomende
kosten. Naast de horizontale wapening in de
frontwand die is voorzien vanuit het con-
structief ontwerp, is er nauwelijks extra
wapening nodig om de scheurwijdte tijdens
de verharding te beheersen.
ROBUUST BETONMENGSEL
Naast de genoemde specifieke methoden per
onderdeel, is geadviseerd een betonmengsel
toe te passen met een trage warmteontwikke -
ling. Hierdoor wordt de opgelegde ver vorming
door thermische krimp beperkt.
Er is ook aandacht uitgegaan naar de robuust -
heid van het betonmengsel, passend bij de
strategie van het projectteam. Daarom is er een veelgebruikt mengsel geadviseerd dat
voldoet aan de sterkte- en milieuklassen van-
uit het ontwerp. Het betonmengsel is ontwor
-
pen op basis van hoogovencement CEM III/B
42,5 N LH SR. Dit cement heeft een relatief
trage warmteontwikkeling. Dit reduceert het
risico op scheur vorming van de geïsoleerde
sloof en de hoeveelheid wapening in het spie-
stuk en de frontwand. Er is veel er varing in de
infrabouw met dit type cement, waar van de
kosten ook nog eens relatief laag zijn.
Verder wordt geadviseerd dat de betonleve -
rancier moet aantonen dat de autogene krimp
van het mengsel (voor het spiestuk en de
frontwand) niet hoger is dan de berekende
autogene krimp conform de Eurocode.
In de constructieve berekeningen is de auto-
gene krimp conform de Eurocode aangehou-
den. Er zijn aanwijzingen dat de autogene
krimp van beton op basis van hoogovencement
hoger is dan de Eurocode voorschrijft [2]. De
autogene krimp in de praktijk moet worden
beheerst, zodat het rekenmodel op basis van de Eurocode en de praktijk voldoende over
-
eenkomen. Dit advies is als eis neergelegd bij
de betonleverancier.
Voor de sloof is de autogene krimp niet van
belang, omdat de sloof alleen intern wordt ver -
hinderd. Autogene krimp is gelijkmatig over de
gehele doorsnede, als verondersteld wordt dat
het verschil in de hydratatiegraad over de
doorsnede klein is. Daarom ontstaan geen
spanningen door autogene krimp in een intern
verhinderde constructie, zoals de sloof van het
landhoofd.
VOORWA ARDEN VOOR UIT VOERING
De robuustheid van de landhoofden valt of
staat uiteindelijk met de juiste uitvoering. De
genoemde maatregelen geven bijkomende
eisen tijdens de realisatie.
De belangrijkste realisatie-eisen met betrek -
king tot de thermische scheuren in de sloof zijn
de isolatieduur en de monitoring van de tem-
peratuur. Uit de FEM-analyse (Finite Element
Method) van de temperatuurontwikkeling
(fig. 7) en de thermische spanningen volgt dat
de sloof twee weken moet zijn geïsoleerd.
Deze isolatieperiode moet worden meegeno-
men in de uitvoeringsplanning. Tijdens de uit -
7 Temperatuur verloop in sloof bij twee weken isolatie volgens eindige-elementenmodel
0
10 20 30 40
50
60
0 100 200 300 400 500 600 700 800
Temperat uur [°C]
Tijd [uren]
Temperaturen Sl oof tussensteunpunt min dsn - zomer - iso 336u
dekking boven (node 5)
ke rn (node 9 20)
dekking k ist (node 1770)
node
Alle opties om scheurvorming te voorkomen of scheurwijdten te
beheersen, zijn beoordeeld op vier beoordelingscriteria
19 VAKBL AD 1 2021
Betoniek VB 1-2021_2-BTA.indd 19Betoniek VB 1-2021_2-BTA.indd 19 15-03-21 12:1915-03-21 12:19
voering moet de temperatuur in de sloof con-
stant worden gemonitord, zodat het exacte
tijdstip waarop de isolatie mag worden verwij-
derd, op basis van de FEM-analyse, kan wor-
den bepaald.
Voorts is de wapening bepaald die nodig is om
de scheur vorming in het spiestuk en de front -
wand te beheersen (fig. 8). Dit wordt verwerkt
op de ontwerptekeningen en heeft weinig
invloed op het uitvoeringsproces.
Naast het risico op scheur vorming wordt gead-
viseerd de specietemperatuur lager te houden
dan 30 °C om delayed ettringite formation
(DEF) te voorkomen. DEF is een fenomeen dat
leidt tot zwelling door ettringietvorming op het
moment dat het beton is verhard en in contact
komt met sulfaten en water. Die zwelling kan
tot schade leiden. Het risico op DEF is groter bij
hoge specietemperaturen. Als de specietem-
3 Ø16
Ø16-125 Ø16-125
3 Ø16
3 Ø16 3 Ø16
Ø32-150
wapening tbv verhinderde vervorming frontwand
constructieve wapening + wapening tbv verhinderde vervorming spiestuk
constructieve wapening, niet beschouwd betontechnologisch advies
peratuur te hoog is, loopt de betontemperatuur
in de kern tijdens het verharden op tot 70 °C.
Over het algemeen wordt 70 °C gezien als de
temperatuur waarop het risico op DEF groot is.
Afhankelijk van de planning wordt bij een bui-
tentemperatuur van 25 °C geadviseerd niet te
storten of de specietemperatuur actief naar
beneden te brengen. Dit laatste kan door bij-
voorbeeld gekoeld toeslagmateriaal of scherf-
ijs toe te passen, maar dit is een erg kostbare
aanpak.
Ten slotte wordt vanuit het oogpunt van onder -
houd geadviseerd dat het landhoofd voldoende
wordt nabehandeld. Zo krijgt de dekkingszone
van het beton tijd om te verharden, zodat deze
voldoende bescherming kan bieden aan de
wapening. Verder wordt geadviseerd de kriti-
sche opper vlakken van het landhoofd extra te
beschermen tegenvorst- en dooischade door
een hydrofobeermiddel toe te passen. SPIL TUSSEN DE DISCIPLINES
De belangrijkste conclusie van deze samenvat
-
ting van het betontechnologisch advies is dat de
uitvoering, het ontwerp en de betonmortelleve -
ring sterk met elkaar zijn verweven. Alle drie de
disciplines beïnvloeden elkaar en leggen elkaar
voorwaarden op. De betontechnologisch advi-
seur acteert als de spil tussen deze drie discipli-
nes. Het is aan de betontechnologisch adviseur
om de belangen van de verschillende partijen te
onderkennen en de best passende oplossing te
adviseren. Op die manier wordt het meest afge -
wogen ontwerp gerealiseerd.
Literatuur
1 CIR IA C660 ? Early-age thermal crack control in
concrete. CIRIA, 2007.
2
A
utogene Krimp ? Fase 1: Preadvies. SBRCURnet,
2016.
8
S
chets van de wapening ten behoeve van
verhinderde ver vorming tijdens verharding
De autogene krimp moet worden beheerst, zodat het
rekenmodel op basis van de Eurocode en de praktijk
voldoende overeenkomen
20 VAKBL AD 1 2021
Betoniek VB 1-2021_2-BTA.indd 20Betoniek VB 1-2021_2-BTA.indd 20 15-03-21 12:1915-03-21 12:19
30 JA AR ONDERZOEK NA AR EINDVERBRUIK VAN CEMENT
EN BETONMORTEL EN REL ATIE MET DUURZA AMHEID
De cement- en betonmortelindustrie registreren sinds 1989 het
eindverbruik van cement en betonmortel. Dit levert een goed beeld
van de ontwikkelingen in de afgelopen dertig jaar. Wat zijn de trends
in onder meer sterkteklassen, milieuklassen en gebruik bindmiddel?
En wat zeggen deze resultaten over de ambities op het gebied van
duurzaamheid?
Duurzame trends
in betonmortel
H
et terugdringen van de CO 2-uitstoot is
een van belangrijke aandachtspunten in
de betonmortelindustrie. Het meest
recente betonmortelonderzoek, uitgevoerd in
2020, wekte de nieuwsgierigheid of er al trends
zichtbaar zijn die duiden op minder CO
2-uit-
stoot. Die conclusie kan nog niet worden
getrokken. Zo neemt het cementgebruik toe.
Wel neemt ook de toepassing van het CO
2-
vriendelijkere hoogovencement iets toe. Maar
met een percentage van 96% zit daar nauwe-
lijks nog groei in. Voordat wordt ingegaan op hoe er winst is te
behalen als het gaat om CO
2-uitstoot, eerst de
belangrijkste bevindingen uit het onderzoek.
BEL ANG VAN HET ONDERZOEK
Eind jaren tachtig zijn de cementindustrie
(voorheen VNC en het ement&BetonCentrum,
nu Betonhuis Cement) en de betonmortelin-
dustrie (Betonhuis Betonmortel) gestart met
een onderzoek naar het eindverbruik van
cement en betonmortel (betonmortel is
betonspecie, geleverd door een betoncentrale, dus voor ter plaatse gestort beton). Inzicht in
kwantitatieve informatie op landelijk en regio-
naal niveau is namelijk van belang voor selec-
teren en bepalen van marketingactiviteiten.
Ook ontwikkelingen op langere termijn in het
gebruik van cement en betonmortel zijn van
belang voor de positie van deze bedrijfstakken.
Zo kunnen de bij Betonhuis aangesloten
cement- en betonmortelbedrijven deze infor-
matie gebruiken als benchmark naast hun
eigen bedrijfsgegevens op betontechnologisch
gebied.
WEBINAR DUURZAME TRENDS IN
BETONMORTEL
Op 3 december 2020 organiseerden Betonhuis
en Betoniek voor leden en lezers een webinar
waarin trends over de afgelopen jaren werden
belicht en vooruit werd gekeken naar ontwikke-
lingen en innovaties in beton. Presentaties
werden gegeven door Wim Kramer (Betonhuis)
en Niki Loonen (ABT). In dit artikel worden de
belangrijkste punten uit dat webinar toegelicht.
1 Betonmortel gewapend met r vs-vezels,
foto: Remco Kerkhoven
21 VAKBL AD 1 2021
Auteurs Wim Kramer en Remco Kerkhoven, Betonhuis ? Niki Loonen, ABT
Betoniek VB 1-2021_3-betonmortelonderzoek.indd 21Betoniek VB 1-2021_3-betonmortelonderzoek.indd 21 15-03-21 14:5115-03-21 14:51
STERK TEKL ASSEN
Van de leveringen volgens NEN-EN 206/NEN
8005 is in 2020 31% geleverd in sterkteklasse
C20/25 en 42% in sterkteklasse C30/37. Sinds
2008 is er een trend waar te nemen naar hogere
sterkteklassen (fi g. 2). Er vindt een verschui-
ving plaats van toepassing van C20/25 naar
zowel C25/30 als C30/37.
Een mogelijke verklaring voor deze trend is dat
het aandeel betonmortel in de agrarische
bouw en het aandeel in GW W-werken is toege-
nomen. In deze marksegmenten worden vaak
hogere sterkteklassen toegepast, mede
bepaald door de milieuklasse. Ook in gebou-
wen voor (slanke) kolommen en plaatfunde-
ringen van hoogbouw worden steeds hogere
sterkteklassen toegepast. Overigens hebben
hogere sterkteklassen weliswaar een hoger
gemiddeld cementgehalte ? wat gepaard gaat
met een hoger CO
2-gehalte ?, maar omdat
daarmee in sommige gevallen wapening en
betonvolume kan worden bespaard, kan er wel
sprake zijn van een netto CO
2-besparing.
MILIEUKL ASSEN
In de periode 1990 tot 2005 werd ruim 60% van
de betonmortel geleverd in milieuklasse 2
(VBT); circa 15% in milieuklasse 1 en de rest
verdeeld over milieuklasse 3, 5b en 5d. In deze
periode was hierbinnen nauwelijks een ver-
schuiving zichtbaar. Met de uitbreiding van de
reeks milieuklassen in NEN-EN 206/NEN 8005,
die rond 2005 is geïmplementeerd en sinds
ONDERZOEKSOPZET
Het betonmortelonderzoek vindt om de drie jaar plaats en is tot nu toe uitgevoerd door RenM Matrix
uit Maastricht. De informatie wordt verkregen door om de drie jaar, bij een representatieve steekproef
uit alle betonmortelcentrales in Nederland, gedurende één of meer dagen, de technologische en toe-
passingsgegevens te registreren van elke levering betonmortel die in de betreff ende periode met een
truckmixer wordt vervoerd. Met behulp van een digitaal systeem worden de gegevens van de beton-
samenstelling en de toepassing ervan op de bouwplaats vastgelegd. De opzet van het onderzoek in
2020 was gericht op de registratie van alle ritten gedurende drie aaneengesloten werkdagen. Dat is
deels gebeurd met realtimeveldwerk met behulp van een onlinemodule en deels vanuit het centrale
datasysteem van de betreff ende betoncentrales. In totaal zijn circa 3400 ritten geregistreerd. Globaal
komt dit neer op 55% van de markt, waarmee het onderzoek als representatief kan worden gezien.
0%
10% 20%
30% 40% 50%
60%
70%
80%
C12/15 C20/25 C25/30 C28/35 C30/37 C35/45 C45/55 C53/65 C55/67 C60/75
mei 2008 mei 2011 mei 2014 mei 2017 april 2020
Sinds 2008 is er een trend waar te nemen
naar hogere sterkteklassen
3 Verdeling betonmortel naar sterkteklassen in procenten van mei 2008 tot april 2020 2 Proef met monoliet afwerken van duurzame betonmengsels
22 VAKBL AD 1 2021
Betoniek VB 1-2021_3-betonmortelonderzoek.indd 22Betoniek VB 1-2021_3-betonmortelonderzoek.indd 22 15-03-21 14:5115-03-21 14:51
2008 in het onderzoek wordt gehanteerd, kan
per bouwdeelniveau de maatgevende milieu-
klasse worden bepaald. Dat bemoeilijkt het
signaleren van trends binnen de milieuklassen
door de grote verscheidenheid er van.
In 2020 zijn de milieuklassen XC1 t/m XC4 goed
voor 70% van alle geregistreerde leveringen
van betonmortel volgens NEN-EN 206 (fig. 4).
Hierbinnen stijgt het aandeel XC1 en XC4 en
daalt het aandeel XC2 en XC3. Verder vertoont
ook XF4 een stijging, waarschijnlijk toe te
schrijven aan een toegenomen aandeel beton-
mortel in GW W-werken.
CEMENTGEHALTE
Het gemiddelde cementgehalte in betonmortel
is in de periode 1990-2005 gedaald van
325 kg/m
3 naar 306 kg/m 3. De introductie en
gebruik van attestbeton vanaf begin jaren
negentig is hier mede de oorzaak van. Andere
mogelijke oorzaak is de verdergaande automa-
tisering op de centrales ? men kan de betonsa-
menstellingen finetunen door 'aan de knoppen
te draaien'. Het effect van betere plastificeer -
ders, wat leidt tot lagere watergehalten en dus
cementgehalten, zit hier dus in verdisconteerd.
In 2008 neemt het cementgehalte weer toe tot
316 kg/m
3. Na een korte terugval stijgt het
cementgehalte verder tot 330 kg/m
3 in 2020
(fig. 5). Dit laatste kan worden verklaard door het eerdergenoemde gebruik van hogere
sterkteklassen. Wel geldt dat het gemiddelde
cementgehalte per sterkteklasse in de jaren
nagenoeg constant is gebleven. Ook speelt de
trend dat de consistentie van de betonspecie
alsmaar toeneemt, wat vaak meer water en
daarmee meer cement vraagt.
Over de verschillende sectoren bestaat een
gedifferentieerd beeld van het gemiddelde
cementgehalte. Zo is dit gehalte in de woning
-
bouw sinds 1996 nagenoeg constant, rond de
300 k
g/m
3. Dat geldt ook voor de bouwdelen
er van, zoals fundering, vloer en wand. Bij
andere bouwsectoren is de marge van het
gemiddelde cementgehalte groter, doordat
het scala aan gebouwtypen en toepassingen
beduidend groter is. In deze sectoren is een
toename van het cementgebruik te verklaren
0%
10% 20% 30%
onb X0 XC1 XC2 XC3 XC4 XD1 XD2 XD3 XS1 XS2 XS3 XF1 XF2
mlXF2 XF3 XF4
mlXF4 X A1
mei 2008 mei 2011 mei 2014 mei 2017 april 2020
zl
zl X A2X A3
4 Verdeling betonmortel naar maatgevende milieuklassen volgens NEN-EN 206/NEN 8005
Het gemiddelde cementgehalte in betonmortel
is gestegen tot 330 kg/m
3 in 2020
311313
306 316
303 313
315 330
335
330
325
320
315
310
305
300
295
290
285
1999 2002 2005 2008 2011 2014 2017 2020 Gemiddeld cementgehalte in betonmortel [kg/m]
5 Gemiddeld cementgehalte van 1999 tot 2020
23 VAKBL AD
1 2021
Betoniek VB 1-2021_3-betonmortelonderzoek.indd 23Betoniek VB 1-2021_3-betonmortelonderzoek.indd 23 15-03-21 14:5115-03-21 14:51
door een verschuiving in aandelen betonmor-
tel per bouwsector/bouwdeel en/of dat er een
hog
ere sterkteklasse wordt vereist per bouw -
deel.
Verder blijkt dat het gemiddelde cement -
gehalte per milieuklasse hoger is dan in de
norm is voorgeschreven. Voor het cementge -
halte zijn eerder de eisen ten aanzien van
sterkte of water-cementfactor bepalend.
TOESL AGMATERIA AL
Tot 2005 bestond het grof toeslagmateriaal in
betonmortel voor het overgrote deel (95%-
99% van alle leveringen) uit rivier- of zeegrind.
Het gebruik van beton- of menggranulaat was
zeer beperkt (< 1%). Vanaf 2008 wordt ook
kalksteen en vanaf 2014 ook ballastgrind als
grof toeslagmateriaal in betonmortel gebruikt.
Het gebruik van betongranulaat neemt in 2011
toe tot 2% en in 2014 tot 5%. Dat blijft daarna
redelijk constant (fig. 7). Riviergrind blijft anno
2014 met 68% nog wel het meest toegepaste
grof toeslagmateriaal, maar dit percentage ligt
aanmerkelijk lager dan uit de eerdere onder -
zoeken is gebleken. Het gemiddelde gehalte
grof toeslagmateriaal bedraagt ? voor de tij-
dens het onderzoek in 2020 afgeleverde
betonmortel ? 975 kg/m
3. Dit gehalte is geba-
seerd op het gebruik van één of meer grove
toeslagmaterialen in het mengsel.
HULPSTOFFEN
Het gebruik van hulpstoffen in betonmortel
heeft een directe relatie met de gewenste con-
sistentie en de wijze waarop het op de bouw
-
plaats wordt verwerkt. In 98% van de ritten met
betonmortel is één of meer hulpstoffen toege -
voegd (fig. 8). De plastificeermiddelen nemen
87% van het gebruik van hulpstoffen voor hun
rekening. Opvallend is het afgenomen gebruik
van turboplasten ten gunste van superplasten.
Een belangrijke factor voor het gebruik van
hulpstoffen is de toename van het verpompen
van het betonmortel op de bouwplaats. Dit
verpompen is sinds 1999 de meest toegepaste
methode om betonmortel vanuit de truckmixer
op de gewenste plaats te krijgen (in plaats van
onder meer beton uit de kubel of rechtstreeks
uit de mixer). In 2020 was het aandeel bijna
85% (fig. 8).
CO
2-REDUCTIE
Uit de genoemde trends blijkt nog niet direct
dat er sprake is van een trend richting minder
CO
2-uitstoot. Overigens blijkt uit het branche -
verslag uit 2018 dat er wel sprake is van een daling per m
3 betonmortel. In 2017 ruim 7%
minder dan in 2012. Dit brancheverslag is
beschikbaar op www.betonhuis.nl (binnenkort
verschijnt een nieuwe editie).
Los van de trends en de cijfers: mogelijkheden
om de CO
2-uitstoot te verlagen, zijn er steeds
meer. Een groot deel van deze mogelijkheden
komt voort uit de handelingsperspectieven van
het uitvoeringsteam CO
2-reductie van het
Betonakkoord. In totaal zijn er 28 perspectie -
ven opgenomen in een Road Map, waarmee de
betonsector de doelstelling van 49% CO
2-
reductie in 2030 kan halen. Deze zijn gegroe -
peerd rond verschillende thema's van het
betonakkoord. Een groot deel van de perspec -
tieven is nu al toepasbaar:
?
V
erbeteren van de korrelpakking
?
V
ersnellers toepassen
?
Benut
ten doorgaande sterkteontwikkeling
?
O
versterkte gebruiken
Korrelpakking
Met het verbeteren van de korrelpakking van
betonspecie, de stapeling van alle korrelach-
tige materialen in het mengsel, kan de water -
83
10 5 6
77
15
100
80
60
40
200 Riviergrind ZeegrindBetongranulaat
Gebruik grof toeslagmateriaal naar type (%) 2017 2020
42
55
6168
7688
82
36 48
47 47 5561
65
120
100
80
60
40
200
1996 1999 2002 2005 2008 2011 2014 2017 2020 Gebruik hulpstoen in relatie tot aandeel verpompen van betonmortel [\
%]
98 85
85 83
gebruik hulpstoenaandeel verpompen
7
Toepassing toeslagmateriaal in 2017 en 2020
8
T
rend in het gebruik van betonpompen en hulpstoffen
6 Natruinsulfaalt als 'versneller' van hoogovencement (alkalische activatie)
24 VAKBL AD 1 2021
Betoniek VB 1-2021_3-betonmortelonderzoek.indd 24Betoniek VB 1-2021_3-betonmortelonderzoek.indd 24 15-03-21 14:5115-03-21 14:51
behoefte worden verlaagd, waardoor ook
minder cement kan worden gebruikt (voor
dezelfde milieuklasse en verwerkbaarheid).
Versnellers
In koude periodes wordt nog veel gebruikge-
maakt van een verhoging van de dosering
portlandcement (kwartje C), omdat dat sneller
verhardt. Met versnellers of het doseren van
heet water kan dit (deels) worden vermeden.
Benutten doorgaande sterkteontwikkeling
Vooral bij hogere sterkteklassen wordt er vaak
voor een lagere water-cementfactor gekozen
dan voor de milieuklasse nodig is. Dit vergt
extra cement, maar bij veel constructieonder -
delen is de hoge sterkte pas veel later dan na
28 dagen nodig. Dat terwijl de sterkte ook na
die 28 dagen blijft toenemen. Hier van kan
gebruik worden gemaakt door te rekenen met
91- of 180-daagse sterkte, waarmee op het
cement kan worden bespaard.
Oversterkte gebruiken
Andersom geldt dat bij hogere milieuklassen
met een water-cementfactor van 0,50 of 0,45 de
sterkte na 28 dagen vaak aanzienlijk hoger is
dan de gevraagde sterkteklasse. Door daarover
als betonproducent de dialoog met aannemers
en constructeurs aan te gaan, kan bewustzijn
worden gecreëerd. Hierdoor kunnen ontwerpen
hier beter op worden afgestemd, zodat minder
beton kan worden toegepast.
ALTERNATIEVE TOESL AGMATERIALEN EN
BINDMIDDELEN
De genoemde maatregelen zijn zoals gezegd op
korte termijn toepasbaar. Er zijn ook mogelijkhe -
den die binnen de huidige kaders nog niet direct
z
ijn te implementeren in betonmortel en waarbij
onderzoek en nieuwe richtlijnen nodig zijn. Zo
heeft betonmortel de potentie materiaal uit
diverse reststromen te gebruiken. Dit komt de
circulariteit van nieuw beton zeker ten goede.
Materialen en ontwikkelingen die daarbij spelen:
?
Ma
terialen uit de slimme breker / smart crusher
? Betongranulaat (gewassen)
? Brekerzand
?
Z
and uit baggerspecie
?
Granuliet
Daarnaast zullen er in de komende jaren
nieuwe bindmiddelen en vulstoffen beschik -
baar komen met een lagere CO
2-uitstoot. Daarbij valt te denken aan:
?
Gecalcineerde klei
? Belite cement
?
Tr a s
? Solidia
? A scem-cement
? Gerecycled cement
? Bodemas
In combinatie met de alternatieve bindmiddelen
is de ontwikkeling van alkalische activatie en
geopolymeerbeton voor specifieke toepassin-
gen gaande. In feite zijn het bestaande hoog-
ovencement en portlandvliegascement al oude
voorbeelden van bindmiddelen met een lage
CO
2-uitstoot. Bij de productie hier van worden
reststoffen ingezet (vrijkomend bij resp. ruwij-
zerproductie en elektriciteitsproductie in kolen-
gestookte elektriciteitscentrales). Uit het eer -
der besproken betonmortelonderzoek blijkt
evenwel dat meer dan 95% van het in Nederland
toegepaste cement in betonmortel al hoog-
ovencement is. Hierdoor is Nederlands beton-
mortel al een van de meest duurzame beton-
soorten ter wereld. Veel winst is daar dus niet te
halen. Bovendien vormt het totale volume aan
hoogovenslak in de wereld slechts ongeveer
10% van de totale behoefte aan cement. Het
aandeel aan geschikte vliegassen is wereldwijd
in dezelfde orde van grootte. De verwachting is
verder dat op termijn het aanbod van zowel slak
als poederkoolvliegas zal afnemen.
Door de schaarste van hoogovenslak kan over -
wogen worden die in de toekomst vooral toe te
pa
ssen waar die écht nodig is, zoals bij con -
structies die aan agressieve stoffen of (dooi)
z
outen worden blootgesteld. Alternatieve bind -
middelen kunnen het beste als eerste worden
t
oegepast bij beton in droge condities of bij niet-constructief beton (of betonwaren). Als
dat op grote schaal gebeurt en de beschikbaar
-
heid niet te veel afneemt, zou hoogovenslak
be
schikbaar komen voor de prefab-betonin -
dustrie die nu nog veel met portlandcement
w
erkt. Doordat in de prefab-betonindustrie
beter (dan bij betonmortel) met agressieve
stoffen als natronloog en hoge specie- en ver -
hardingstemperaturen kan worden gewerkt,
k
an daar dan ook de transitie naar bijvoorbeeld
geopolymeerbeton worden gemaakt. Daarbij
kan hoogovenslak een belangrijk transitiebind -
middel vormen richting toepassing van alter -
natieve bindmiddelen. De stap van portlandce -
ment naar geopolymeerbeton lijkt zonder
t
ussenstappen namelijk te groot.
Al met al is de verwachting dat het aandeel port -
landcementklinker wereldwijd steeds verder zal
afnemen. Daarmee n
Reacties