Band
Uitgave
STANDAARD voor technologie en uitvoering van beton
Oktober
2019
30 16
Brand meester Over de effecten van
brand op beton
2 Oktober 2019 STANDAARD 16 I 30
Brand meester
Beton is onbrandbaar, veroorzaakt geen rookontwik-
keling en er komen geen giftige gassen vrij bij hoge
temperaturen. Omdat beton ook in zekere mate hitte-
isolerend is en bij brand lang z'n draagvermogen
behoudt, zijn betonconstructies van zichzelf in hoge
mate bestand tegen een forse brand. Toch worden in
situaties waarbij een extreme vuurbelasting kan
optreden vaak extra voorzieningen getroffen. De
sterkte en stijfheid van beton en wapening nemen
namelijk wel af bij hoge temperaturen. Ook kan spat-
ten van het beton optreden. In deze Betoniek leggen
we uit wat er bij brand met beton gebeurt en wan-
neer aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Als brand uitbreekt in de buurt van een
betonconstructie zal deze constructie vanaf
het betonoppervlak opwarmen. De mechani-
sche eigenschappen, en daarmee het dra-
gend vermogen van zowel het beton zelf als
van de wapening veranderen bij oplopende
temperaturen. Het risico bestaat dat de
betonconstructie bezwijkt als deze te lang aan
hoge temperaturen wordt blootgesteld. Het
is belangrijk dat er voldoende tijd is om te
kunnen vluchten, de constructie te kunnen
doorzoeken en de brand te bestrijden. Reke-
ning houdend met allerlei invloedsfactoren
kan een constructie daarop worden ontwor-
pen, bijvoorbeeld door de dikte van de
betondekking aan te passen.
In deze Betoniek gaan we eerst in op de ver-
schillende soorten branden die kunnen
optreden. Vervolgens staan we stil bij de
opwarming van de betonconstructie vanaf het betonoppervlak. Daarna kijken we wat er
gebeurt in het beton bij opwarming en wat
het effect van deze opwarming is op de
mechanische eigenschappen van het beton
en de wapening.
Daarnaast is er nog een ander belangrijk
fenomeen dat bij brand kan optreden: spat-
ten. Door het opwarmen van het beton is het
mogelijk dat stukken beton uit het betonop-
pervlak springen. Hierdoor vermindert of
verdwijnt de betondekking op de wapening,
waardoor de wapening rechtstreeks wordt
blootgesteld aan de brand met alle gevolgen
van dien. Na de beschouwing van brand en
het effect op de eigenschappen van beton en
wapening, gaan we uitgebreid in op het
fenomeen spatten en op de mogelijkheden
dit te voorkomen. ?
Een brand woedt in
een gebouw in Kiev,
foto: Shutterstock.
3 Oktober 2019 STANDAARD 16 I 30
Soorten brand
De ene soort brand is de andere niet. In deze
Betoniek maken we daarom een tweedeling
wat betreft de intensiteit van de brand. We
onderscheiden twee soorten: een 'standaard'-
brand in een betonconstructie als een appar-
tementencomplex of kantoor, en een felle
brand in een tunnel. Bij een standaardbrand
wordt uitgegaan van het brandbare materiaal
dat normaal aanwezig is, zoals meubels en
papier. Bij een tunnelbrand kan er sprake zijn
van een concentratie van zeer veel brandbaar
materiaal, in de vorm van een volgeladen
vrachtauto met brandbaar materiaal of een
tankwagen met brandstof. Omdat in een tun-
nel daarnaast de warmte niet gemakkelijk weg
kan, kunnen veel hogere temperaturen ont-
staan dan bij een 'standaard'brand. De tempe-
ratuur van het betonoppervlak loopt bij een
tunnelbrand hierdoor veel sneller op. Om inzicht te krijgen in het verloop van de
temperatuur bij een brand zijn er zoge-
noemde brandkrommen opgesteld. In figuur
1 worden voor de twee soorten brand de
genormeerde brandkrommen weergegeven:
voor tunnels de RWS-brandkromme uit de
nationale bijlage bij NEN-EN 1991-1-2 en de
koolwaterstofbrandkromme uit Eurocode 1,
en voor de woning- en utiliteitsbouw de
standaard brandkromme volgens ISO 834. De
brandkrommen zijn bepaald op basis van het
gemeten temperatuurverloop in de tijd tij-
dens een gecontroleerde brand. Het gaat
1
Brandweer blust een
brand, foto: Pxhere
2
Brandkrommen.
Weergegeven wor-
den de RWS-brand-
kromme (Rijkswa-
terstaat) ofwel de
tunnelbrand-
kromme, de koolwa-
terstofkromme
(Eurocode) en de
standaard brand-
kromme (ISO 834 /
Eurocode). Weerge-
geven wordt de
luchttemperatuur in
de brandoven ver-
sus de tijd
0
200 400 600 800
100
0
120
0
140
0
160
0
temperatuur [°C]
tijd [minuten]
R W S k o olw ate rs to f s ta n d aard
0 30 6090120
4 Oktober 2019 STANDAARD 16 I 30
hierbij om de luchttemperatuur. De lucht-
temperatuur is bij de RSW-brandkromme voor
tunnels al na 5 min tweemaal zo hoog als de
luchttemperatuur volgens de ISO
834-kromme die voor woningen wordt
gebruikt. Deze veel hogere luchttemperatuur
resulteert in een fors snellere opwarming van
de randzone van het beton bij een tunnel-
brand.
Door de 'Regeling aanvullende regels veilig-
heid wegtunnels' wordt voor het gesloten
deel van de tunnels langer dan 250 m de
RWS-brandkromme voorgeschreven. Deze
door Rijkswaterstaat ontwikkelde brand-
kromme is gebaseerd op door TNO in 1979
uitgevoerd onderzoek naar een worstcasesce-
nario, waarbij een grote tankwagen met
45 m
3 brandstof in brand vliegt en gedurende
twee uur brand, resulterend in een maximaal
vermogen van ruim 200 MW. Ter vergelijking:
een autobrand heeft een (relatief kortstondig)
maximaal vermogen van circa 6 tot 8 MW en
een totale brandduur van circa een halfuur.
De RWS-brandkromme geeft een realistisch temperatuurverloop weer, al is het werkelijke
temperatuurverloop in de praktijk uiteraard
ook afhankelijk van de dimensies van de tun-
nel. Voor de open toeritten wordt de koolwa-
terstofkromme voorgeschreven omdat de
warmte hier beter weg kan.
Opwarming
Beton en staal verliezen beide bij hoge tem-
peraturen hun sterkte. Gelukkig is beton een
tamelijk slechte warmtegeleider, waardoor
het lang duurt voordat het draagvermogen
van de constructie wezenlijk afneemt. Hoe
snel de warmte in het beton dringt, kan
worden berekend op basis van de materiaal-
eigenschappen van beton, met name de
thermische geleidbaarheid, de soortelijke
warmte en de dichtheid (zie gelijknamige
kader). Een complicerende factor bij het
berekenen van de opwarmsnelheid bij brand
is dat de materiaaleigenschappen van beton
veranderen bij oplopende temperatuur. Ook
het verdampen en de migratie van het in het
beton aanwezige vocht beïnvloedt de tempe-
ratuurindringing.
Berekenen
Op basis van de (temperatuurafhankelijke)
eigenschappen van beton en een gekozen
brandkromme (luchttemperatuur) kan een
temperatuurprofiel van een betonconstructie
als functie van de tijd worden berekend. Op
basis hiervan ? de dekking op de wapening en
de afname van de sterkte en stijfheid van het
beton en het wapeningsstaal (waarop we in
het navolgende ingaan) ? kan worden
bepaald hoelang een constructie haar draag-
vermogen behoudt. Hieraan worden in het
Bouwbesluit eisen gesteld om voldoende tijd
te hebben om te kunnen vluchten, een con-
structie te kunnen doorzoeken en de brand te
kunnen bestrijden. Daarnaast kunnen de
eisen ten aanzien van de brandwerendheid
een economische achtergrond hebben: een
10
2030405060708090100
0
0
1
00
2
00
3
00
4
00
5
00
6
00
7
00
8
00
9
00
1
00 0
1
10 0
1
20 0
b eto n te m pera tu ur [ °C ]
afs t a nd to t b eto n oppe rv la k [ mm]
3 0 m in ute n
6 0 m in ute n
9 0 m in ute n
1 20 min u te n
1 80 min u te n
2 40 min u te n
3
Temperatuurprofie-
len voor een vloer of
wand van 200 mm
dik die eenzijdig
wordt blootgesteld
aan een standaard-
brand (ISO 834-
brandkromme)
5 Oktober 2019 STANDAARD 16 I 30
Soortelijke warmte, thermische geleidbaarheid en dichtheid
Soortelijke warmte
De soortelijke warmte (symbool c; ook wel warmtecapa-
citeit genoemd) geeft het vermogen weer van een mate-
riaal om warmte op te slaan. De soortelijke warmte
wordt uitgedrukt in J/kg·K en geeft dus weer hoeveel
energie nodig is om 1 kg materiaal 1 °C in temperatuur
te laten stijgen. De soortelijke warmte van beton wordt
vooral bepaald door het vochtgehalte; het soort toeslag-
materiaal heeft een beperkte invloed.
De invloed van de temperatuur op de soortelijke
warmte is beperkt. De soortelijke warmte van beton
loopt op van circa 0,9 kJ/kg·K bij 20 °C naar circa 1,1 kJ/
kg·K bij 400 °C en blijft daarna op dat niveau tot 1200
°C. Tussen 100 en 200 °C is er wel sprake van een piek
in de soortelijke warmte als gevolg van het verdampen
van het in het beton aanwezige vrije water. Deze piek is
afhankelijk van het vochtgehalte van het beton. Bij een
vochtgehalte van 3% loopt de soortelijke warmte op tot
circa 2,0 kJ/kg·K.
Thermische geleidbaarheid
De thermische geleidbaarheid of warmtegeleidingscoëf-
ficiënt (symbool ? ) geeft weer hoe goed materialen
warmte kunnen geleiden. De warmtegeleidingscoëffici-
e
nt wordt uitgedrukt in W/m·K en geeft weer hoeveel
warmte bij een temperatuurverschil van 1 °C over een afstand van 1 m op een oppervlakte van 1 m
2 in 1 s in
een materiaal kan worden verplaatst. De thermische
geleidbaarheid van beton wordt vooral beïnvloed door
het soort toeslagmateriaal en door het vochtgehalte.
De warmtegeleidingscoëfficiënt van beton is sterk afhan-
kelijk van de temperatuur. De warmtegeleidingscoëffici -
e
nt daalt van circa 2,0 W/m·K bij 20 °C (voor grindbe-
ton) naar 1,3 W/m·K bij 400 °C en 0,7 W/m·K bij 800 °C.
Deze daling is uiteraard gunstig: naarmate het beton
warmer wordt, gaat het steeds slechter warmte geleiden
waardoor de opwarming van het diepergelegen beton
wordt vertraagd.
Dichtheid
De dichtheid van beton (symbool ?) neemt eveneens af
bij stijgende temperatuur. Dit is het gevolg van het
verdampen van het in het beton aanwezige water. Eerst
verdampt het in de poriën aanwezige water en daarna
achtereenvolgens het fysisch gebonden water en het
chemisch gebonden water. De dichtheid daalt hierdoor
vanaf 100 tot 1200 °C geleidelijk tot circa 90% van de
oorspronkelijke dichtheid.
In tabel 1 worden ter vergelijking van een aantal bouw-
materialen de thermische geleidbaarheid, de soortelijke
warmte en de dichtheid gegeven bij 20°C.
Tabel 1 Thermische geleidbaarheid (?), soortelijke warmte (c) en dichtheid (?) van een aantal
bouwmaterialen (bij 20 °C)
materiaal ?
[kg/m 3
]
? [W/m·K] c [ J/kg·K]
staal 7850 52,000 630
beton 2400 2,000 840
lichtbeton 1600 0,700 840
glas 2500 0,800 840
glaswol 150 0,045 840
EPS 50 0,035 1470
vurenhout 550 0,140 1800
hardhout 800 0,170 1880
6 Oktober 2019 STANDAARD 16 I 30
betonconstructie moet na een brand nog
repareerbaar zijn.
Voor de berekeningen is software beschikbaar.
Als alternatief kan voor eenvoudige situaties
in de woning- en utiliteitsbouw ook gebruik
worden gemaakt van de in bijlage A van EN
1992-1-2 weergegeven temperatuurprofielen voor vloeren, balken en kolommen. Deze
profielen zijn berekend op basis van de ISO
834-brandkromme en conservatieve uit-
gangspunten ten aanzien van de betoneigen-
schappen. De uit deze bijlage afkomstige
figuur 3 is van toepassing op vloeren en
wanden van 200 mm dik die aan één zijde
met brand worden belast. Uit de figuur kan
Beton bij brand: fysische en chemische processen
In grote lijnen treden bij het verhitten van
normaal beton de volgende fysische en che-
mische processen op:
? Tot 100 °C treedt een lichte uitzetting van
de cementsteen op en verliest het beton
een deel van het water dat aanwezig is in
de capillaire poriën.
? Vanaf 100 °C krimpt de cementpasta merk- baar, doordat zowel het vrije als het fysisch
en chemisch gebonden water uit het beton
verdwijnt.
? Vanaf 300 °C begint de ontbinding van de CSH-gel wezenlijke vormen aan te nemen,
waarbij ook de porositeit van de cement-
steen sterk toeneemt. De kleur verandert bij
kwartshoudend toeslagmateriaal van grijs
naar rozerood door oxidatie van ijzerhou-
dende verbindingen. De cementsteen trekt
samen terwijl de korrels toeslagmateriaal
verder uitzetten. Hierdoor ontstaan scheur-
tjes in de cementsteen.
Bij de ontbinding van de CSH-gel vindt er bij
'lage' temperaturen (100 ? 600 °C) mogelijk
(ook) de vorming van sterke siloxaanverbin-
dingen plaats (Si-O-Si), hetgeen het sterkte-
verlies zou beperken.
? Vanaf 400 °C begint de calciumhydroxide Ca(OH)
2 te ontbinden in CaO (ongebluste
kalk) en H
2O. De ontbindingssnelheid is nul
bij 400 °C, bereikt een piek bij circa 500 °C
en stopt weer bij 600 °C.
? Bij 573 °C vindt er bij kwarts (zand en grind bestaan voor het grootste gedeelte uit kwarts) een plotselinge endotherme omzet-
ting van de kristalstructuur plaats (van
?
-kwarts naar ? -kwarts), waarbij het
volume van het zand en grind circa 5%
toeneemt (de dichtheid neemt af van circa
2650 naar 2530 kg/m
3). Deze forse en plot-
selinge toename van het volume kan
schade aan het beton veroorzaken. Kalk-
steen blijft stabiel tot 700 °C.
? Vanaf 600 °C valt de CSH-gel verder uit elkaar, met een sterk (en blijvend) verlies in
sterkte tot gevolg.
? Boven 700°C begint de decarbonatatie van kalksteen (CaCO
3) in calciumoxide (CaO)
en koolstofdioxide (CO
2). De ongebluste
kalk die gevormd wordt door de dehydra-
tatie van Ca(OH)
2 (boven 400 °C) en de
decarbonatatie van CaCO
3 (boven 700 °C),
reageren bij afkoeling met omgevingsvocht
(of bluswater) tot Ca(OH)
2. Hierbij neemt
het volume van de kalk toe met 44%, waar-
door het beton uiteenvalt.
? Vanaf 1100°C begint het beton te smelten.
Voorgaande effecten treden normaliter alleen
op in de buitenste centimeters van het beton.
Ook na de eerder beschreven veranderingen
(tot het smelten, wat in de praktijk niet voor-
komt) blijft deze buitenste laag werken als
isolatielaag voor het diepergelegen beton.
Overigens: wanneer na een brand een construc-
tie wordt gerepareerd, wordt het beton vervan-
gen dat heter is geweest dan circa 300 °C.
7 Oktober 2019 STANDAARD 16 I 30
worden afgelezen dat al na 30 min het beton
op 5 mm onder het oppervlak een tempera-
tuur heeft bereikt van 600 °C. De temperatuur
op 15 mm diepte is op dat moment 400 °C
en op 25 mm diepte slechts circa 270 °C. Wat
deze temperaturen met het beton en staal
doen, beschrijven we in het navolgende.
Materiaaleigenschappen beton
bij brand
Door interne scheurvorming en degradatie
van de cementsteen (zie kader 'Beton bij
brand: fysische en chemische processen')
neemt bij oplopende temperatuur de sterkte
en stijfheid van het beton af. Het sterkteverlies
van het beton is afhankelijk van het type
bindmiddel en uiteraard de hoogte van de
temperatuur, maar ook van de duur van de
hoge temperatuur. Het type toeslagmateriaal
heeft ook invloed, vooral bij hogere tempera-
turen. Bij opwarming expandeert het toeslag-
materiaal, terwijl de cementsteen juist krimpt
door het verdwijnen van water, met inwen-
dige spanningen, scheurvorming en sterkte-
verlies tot gevolg. Kalksteen heeft een lagere
thermische uitzettingscoëfficiënt dan grind
(kiezelhoudend toeslagmateriaal), hetgeen
zou kunnen verklaren waarom beton met
kalksteen als toeslagmateriaal in het algemeen
minder snel sterkte verliest dan beton met
grind (fig. 5).
In figuur 4 wordt het relatieve sterkteverlies
weergegeven voor bij verschillende tempera-
turen gedurende 1, 3, 6 en 9 uur verhit beton.
Het betreft hier beton op basis van portland-
cement CEM I 42,5 N en kalksteen als (fijn en
grof) toeslagmateriaal en onderzoek aan
kubussen met een ribbe van 100 mm. De
oven werd opgewarmd met 10 °C per minuut
tot de gewenste temperatuur was bereikt. De
sterkte werd na afkoeling na 24 uur bepaald
aan drie kubussen.
Uit de figuur volgt dat tot 500 °C en tot een duur van 3 uur het sterkteverlies circa 35%
bedraagt. Bij hogere temperaturen en/of een
langere brandduur is er sprake van nog meer
sterkteverlies.
Het sterkteverlies bij hogere temperaturen
verloopt bij beton op basis van hoogovence-
ment en portlandvliegascement minder snel
dan bij beton op basis van portlandcement.
Bij hoogovencementbeton kan er tot zo'n
400 °C in eerste instantie zelfs sprake zijn van
een toename in sterkte.
In de Eurocode zijn factoren opgenomen voor
de reductie in druksterkte van het beton (fig.
5). Deze factoren zijn alleen geldig voor een
standaardbrand en tot een brandduur van
twee uur.
0
0
,2
0
,4
0
,6
0
,8 1
1
,2
0 12345678910
re la tie ve d ru kste rk te
t ijd [ u re n ]
3 00 °C 5 00 °C 7 00 °C
4
Sterkteverlies als functie van temperatuur en verblijftijd
0
0
,2
0
,4
0
,6
0
,8
1
0 200 4006008001000 12001400
reductiefactor
beto n te m perat uur [ °C ]
k ieze lh oud en d t o esla gm ate riaal
k alk hou d en d t oes lagmat eriaal
5
Afname van de druksterkte van normaal beton met kiezelhoudend en met
kalkhoudend toeslagmateriaal (EN 1992-1-2)
8 Oktober 2019 STANDAARD 16 I 30
Materiaaleigenschappen
wapeningsstaal bij brand
Ook het wapeningsstaal verliest sterkte bij
oplopende temperatuur, waarvoor in de
Eurocode reductiefactoren zijn opgenomen
(fig. 6 en 7). Wapeningsstaal behoudt z'n
trek sterkte tot circa 350 °C; daarna treedt
sterkteverlies op. Bij circa 550 °C is de sterkte
gehalveerd. Bij voorspanstaal begint het
sterkteverlies al bij circa 100 °C (fig. 6) en de
vloeigrens van voorspanstrengen is al bij 200
°C gehalveerd.
Bij vloeren en balken die voornamelijk op
buiging worden belast, is de temperatuur van
de wapening maatgevend. Bij kolommen en
dragende wanden die hoofdzakelijk op druk worden belast, is ook de diepte van de
warmte-indringing in het beton van belang.
De opwarming van beton en wapeningsstaal,
de afname van sterkte en stijfheid en de te
verwachten vervormingen zijn redelijk te
voorspellen. Hierdoor kan een constructie,
uitgaande van een bepaalde brandkromme,
ontworpen worden op een bepaalde duur
van brandwerendheid. Als spatten in wezen-
lijke mate optreedt, hebben de uitgevoerde
berekeningen echter geen relevantie meer. In
het navolgende gaan we uitgebreid in op dit
fenomeen.
Spatten van beton
In het voorgaande zijn we voor de beschou-
wing van de brandwerendheid van betoncon-
structies ervan uitgegaan dat het beton tij-
dens de brand intact blijft. Wanneer het
zogenoemde spatten optreedt, is dat echter
niet het geval. Onder spatten van beton ver-
staan we het al dan niet explosief afspringen
van grote of kleine stukken beton uit het
betonoppervlak door blootstelling aan hoge
en snel oplopende temperaturen. Dit spatten
is een grillig fenomeen, dat zowel plaatselijk
als over het gehele verhitte oppervlak kan
optreden. Door het spatten neemt de beton-
dekking snel af en kan de wapening bloot
komen te liggen, waardoor deze direct
opwarmt (foto 9). Terwijl zonder spatten het
gedrag van de constructie bij brand redelijk
voorspelbaar is, zijn er voor het optreden van
spatten en de mate waarin het optreedt
helaas geen goede, algemeen toepasbare
modellen beschikbaar. Het spatten van beton
is een complex fenomeen dat nog niet volle-
dig wordt begrepen.
We kunnen meerdere vormen van spatten
onderscheiden, waarvan de belangrijkste en
meest ernstige vorm het explosief afspringen
van stukken beton uit het oppervlak is. Dit
0
0
,1
0
,2
0
,3
0
,4
0
,5
0
,6
0
,7
0
,8
0
,91
0 200 4006008001000 1200
re d uctie fa cto r
b eto n te m perat uur [ ° C ]
t r e kste rk te w arm gew als t t r e kste rk te k o ud ve rv o rm d v lo eig re n s w arm ge wals t v lo eig re n s k o u d ve rv o rm d
6
Afname van de treksterkte van wapeningsstaal (EN 1992-1-2)
7
Afname van de treksterkte van voorspanstaal (EN 1992-1-2)
0 200 4006008001000 1200
0
0
,1
0
,2
0
,3
0
,4
0
,5
0
,6
0
,7
0
,8
0
,91
r
e d uctie fa cto r
b eto n te m pera tu ur [ ° C ]
t re kste rk te d ra d en /s tre n ge n
tre kste rk te s ta ve n v lo eig re n s d ra d en /s tre n g en v lo eig re n s s ta ve n
9 Oktober 2019 STANDAARD 16 I 30
treedt gebruikelijk na zo'n 7 tot 30 min na
aanvang van de brand op en leidt snel tot
ernstige beschadiging van het beton.
Als verklaring voor het optreden van explosief
spatten, worden er in de literatuur hoofdza-
kelijk twee mechanismen beschreven: spatten
als gevolg van hoge poriedrukken door het
verdampen van water en spatten als gevolg
van het optreden van thermische spannin-
gen. Vaak wordt een van deze twee mecha-
nismen als enige of hoofdoorzaak genoemd,
maar er zijn ook bronnen die aan beide
mechanismen evenveel belang toekennen.
Onderzoek naar het fenomeen spatten begon
al meer dan 100 jaar geleden en in een proef -
schrift uit 1935 wordt al gesteld dat spatten
niet alleen wordt veroorzaakt door hoge
poriedrukken, maar ook door thermische
spanningen als gevolg van het snelle opwar-
men. Beton is echter een fysisch en chemisch
zeer complex materiaal, waarvan de eigen-
schappen tijdens de brand ook nog eens
veranderen. Naast de eigenschappen van het
beton zijn er nog zeer veel andere factoren
van invloed op het spatgedrag van beton. Te
denken valt aan:
? snelheid van opwarmen;
? thermische expansie(coëfficiënt) toeslag-
materiaal;
? maximumkorrelgrootte toeslagmateriaal;
? treksterkte beton;
? ouderdom beton;
? drukbelasting betreffende constructiedeel;
? temperatuurprofiel en dus (onder andere)
warmtegeleiding beton;
? permeabiliteit;
? vorm en afmetingen betonelement;
? wapening;
? vochtgehalte.
Hoewel er al zolang onderzoek naar wordt
gedaan, is er dan ook nog steeds geen theo-
retisch model dat generiek en betrouwbaar het optreden van spatten kan voorspellen.
De twee belangrijkste theorieën over explosief
spatten, poriedruk en thermische spannin
-
gen, worden nu beschreven.
Poriedruk
Bij een snelle verhitting van beton wordt het
aanwezige vocht in korte tijd omgezet in
stoom, waardoor het volume snel en sterk
toeneemt. Afhankelijk van de permeabiliteit
van het beton kan de waterdamp niet snel
naar buiten. Hierdoor neemt de druk toe. Als
deze druk plaatselijk de treksterkte van het
beton overstijgt, kan de buitenlaag worden
afgedrukt. De belangrijkste factoren voor het
wel of niet optreden van spatten als gevolg
van hoge poriedrukken, zijn het initiële vocht-
gehalte, de permeabiliteit van het beton, de
aanwezigheid van drukspanningen en de
opwarmsnelheid. De poriedruk neemt toe bij
toenemende opwarmsnelheid, hogere vocht-
gehalten en lagere permeabiliteit. Bij een zeer
hoge opwarmsnelheid kan de maximale
poriedruk weer lager uitvallen, omdat hierbij
door thermische spanningen meer scheurtjes
ontstaan waardoor waterdamp kan ontsnap-
pen. Ten aanzien van de opwarmsnelheid is
er wat betreft de poriedruk dus mogelijk een
'optimum'.
8
De Torre Windsor in
Madrid na de brand
in 2005. De brand
begon op de 21e
verdieping; na een
uur stonden alle
bovengelegen ver-
diepingen in brand,
waarna de brand
zich naar beneden
uitbreidde. In totaal
duurde de brand
circa 20 uur. Vijf uur
na de start van de
brand stortte een
groot deel van de
buitenste vloeren
boven de 17e ver-
dieping in, waar-
schijnlijk als gevolg
van het doorbuigen
van de onbe-
schermde stalen
kolommen bij de
gevels. De betonnen
kern, kolommen en
tussenliggende vloe-
ren presteerden zeer
goed gezien de
omvang en duur
van de brand (foto:
Wikimedia Com-
mons)
10 Oktober 2019 STANDAARD 16 I 30
De kans op het optreden van spatten is bij
regulier beton laag bij een vochtgehalte van
circa 3 à 4% m/m of lager. Bij beton in een
droog binnenmilieu ligt na verloop van tijd
het vochtgehalte in de randzone rond deze
waarde. Bij beton in tunnels zal het even-
wichtsvochtgehalte echter door de hogere
luchtvochtigheid met circa 5 tot 7% m/m een
stuk hoger liggen.
Thermische spanningen
Bij het opwarmen van beton ontstaan er
drukspanningen aan de buitenzijde omdat de
thermische uitzetting wordt verhinderd.
Doordat de buitenschil wil uitzetten, ontstaan
er trekspanningen in het diepergelegen koe-
lere beton. Het samendrukken aan de buiten-
zijde en de trekspanningen in het diepergele-
gen beton resulteren in het ontstaan van
scheurtjes. Vervolgens kunnen stukjes beton
naar buiten knikken, doordat de buitenschil
meer uitzet dan het diepergelegen beton en
daarna zal losscheuren en wegspringen.
Het spatten als gevolg van thermische span-
ningen wordt ook wel verklaard vanuit het
bezwijken onder druk in de buitenschil. De
drukspanningen aan de buitenzijde komen
bovenop de al aanwezige uitwendige belas-
ting van het constructiedeel, terwijl juist aan
de buitenzijde de druksterkte van het beton
door de hoge temperatuur snel afneemt. De totale spanning kan de afgenomen druk-
sterkte van het beton overstijgen.
Poriedruk en thermische spanningen
gecombineerd
De twee mechanismen poriedruk en thermi-
sche spanningen kunnen afzonderlijk en
gezamenlijk tot spatten leiden. Welk mecha-
nisme onder welke omstandigheden domi-
nant is, hangt vooral af van het vochtgehalte
en de permeabiliteit (poriedruk) en de ther-
mische expansie van de toeslagmaterialen
(thermische spanningen) in samenhang met
de snelheid van opwarmen en de dimensies
en belasting van het betonelement. De twee
mechanismen poriedruk en thermische span-
ningen zijn schematisch weergegeven in
figuur 10.
Bij beton in tunnels zal het evenwichtsvocht-
gehalte door de hoge luchtvochtigheid rond
b
ra n d
st
uk bet on dat uit
h et o p per vla k sp at
p orie d ru k
vo ch tg eha lt e
d ro o g
d ro gen d
t oen am e v o ch tgeh alt e
te m pera tuur
t her misch e sp ann in g
druk
trek
sch eur en par alle l
aan bet onopperv la k
b eto n
10
Explosief spatten als gevolg van
poriedrukken en thermische
spanningen
9
Als het spatten een-
maal begint, kan de
wapening snel
zichtbaar worden.
Het betreft hier een
brandproef die zoals
gebruikelijk (ter
bescherming van de
oven) kort na het
begin van het spat-
ten is gestopt (foto:
Rijkswaterstaat)
11 Oktober 2019 STANDAARD 16 I 30
circa 5 tot 7% m/m liggen. De kans op spat-
ten is zonder aanvullende maatregelen
daarom bij een grote tunnelbrand hoog (fig.
11). Deze figuur is slechts indicatief; het
gebied waar spatten optreedt is in werkelijk-
heid niet zo nauwkeurig aan te geven en zoals
eerder beschreven afhankelijk van zeer veel
factoren.
Voorkomen van spatten
De kans op het optreden van spatten kan
worden verlaagd door gebruik van hittewe-
rende bekleding en gebruik van polypropy-
leenvezels. Verder is de kans op spatten lager
bij lage vochtgehalten en een hoge permea-
biliteit van het beton. De kans op spatten
neemt toe met toenemende drukbelasting
van een element en met toenemende verhin-
dering van de vervorming.
Hittewerende bekleding
Hittewerende bekleding vertraagt de opwar-
ming van het beton en wapeningsstaal en
verlengt daarmee de weerstand van een
constructie tegen brand. Door de vertraging
van de opwarming wordt ook de kans op het
optreden van spatten verlaagd. Hittewerende
bekleding kan in de vorm van platen worden
aangebracht of door middel van spuiten. In
dat laatste geval gaat het meestal om een
mortel op basis van het mineraal vermiculiet
en portlandcement. Deze mortels hebben een
zeer lage volumieke massa (afhankelijk van de
toepassing en vereiste robuustheid ongeveer
1000 kg/m
3 of lager) en een zeer lage warm-
tegeleidingscoëfficiënt (0,2 W/m·K of lager).
Vezels
Vezels kunnen de indringing van warmte in
het beton uiteraard niet vertragen, maar
monofilament polypropyleenvezels kunnen
wel de kans op het optreden van spatten fors
verlagen. Monofilament vezels zijn enkelvou-
dige vezels die worden geproduceerd door het spinnen van gesmolten polypropyleen. Bij
het opwarmen van beton verhogen deze
vezels de permeabiliteit, waardoor de porie-
druk en daarmee de kans op spatten wordt
verlaagd. De vezels die dicht onder het
oppervlak zitten, zullen bij een brand snel
verbranden. Hierdoor ontstaan kanaaltjes
waarlangs vocht naar buiten kan. Maar ook
bij lagere temperaturen dieper in het beton
kunnen de vezels al bijdragen aan het verla-
gen van de poriedruk. Waarschijnlijk is er,
door slechte hechting tussen de vezels en de
cementsteen, ruimte rondom de vezels
waarlangs onder druk vochttransport moge-
lijk is. Daarnaast zullen de vezels als ze
opwarmen samentrekken en dus korter in
lengte en dikker worden. Hierbij ontstaat
ruimte in het beton, wat kan bijdragen aan
vochttransport en het verlagen van de porie-
druk. Bij circa 160 °C beginnen de vezels te
smelten en vanaf circa 350 °C te verbranden,
waarbij er een holle ruimte achterblijft voor
expansie en transport van waterdamp.
Uit diverse onderzoeken weten we dat al
vanaf 1 kg vezels per m
3 beton de mate van
afspatten fors kan verminderen. Over het
algemeen wordt aanbevolen 2 kg/m
3 aan te
houden.
v o ch tg eh alt e [ % m /m ]
dru ksp an nin g [ M Pa]
1
0
0 15
4
10
3
5
2 5
6
7
g
een s p atte n
sp atte n
11
Kans op spatten als functie van de belasting en het vochtgehalte. De fig\
uur is
slechts indicatief; het gebied waar spatten optreedt is afhankelijk van \
zeer
veel factoren
12 Oktober 2019 STANDAARD 16 I 30
Tot slot
In deze Betoniek zijn we uitgebreid ingegaan
op de effecten van brand op beton. Beton-
constructies zijn in de regel zeer goed bestand
tegen brand, maar er zijn situaties die aanvul-
lende maatregelen vereisen. Met name het
spatten van beton is een fenomeen dat we
nog niet volledig begrijpen. Gelukkig hebben
we voldoende kennis van zaken om onherstel-
bare schade aan betonconstructies door
brand te voorkomen.
Geraadpleegde bronnen
? Richtlijnen Ontwerp Kunstwerken ROK 1.4, Rijkswaterstaat,
april 2017.
? fib bulletin 38, Fire design of concrete structures ? materials, structures and modelling, april 2007.
? Coupled Effect of High Temperature and Heating Time on the Residual Strength of Normal and High-Strength Concretes,
B. Toumi, M. Resheidat, Z. Guemmadi and H. Chabil, Jordan
Journal of Civil Engineering, Volume 3, No. 4, 2009.
? Explosive spalling of concrete in fire, thesis, E. Klingsch, ETH Zurich, 2014.
Betoniek = Standaard + Vakblad
Onderdeel van het Betoniek-abonnement is naast Betoniek Standaard ook
Betoniek Vakblad. Dit is een magazine op groot formaat met artikelen over onder
meer projecten, ontwikkelingen, onderzoek, regelgeving en onderwijs. Deze
artikelen worden geschreven door de lezers van Betoniek zelf. Daarin wijkt Betoniek
Vakblad dus af van Betoniek Standaard, dat volledig door een deskundige redactie
wordt geschreven. Betoniek Vakblad verschijnt vier keer per jaar. Alle artikelen zijn
te raadplegen op www.betoniek.nl. Voor leden van Betoniek is dat gratis! voor technologie en uitvoering van beton 3 2019
Betonbouw
in een staalfabriek
Delaminatie monolietvloer CO 2-reductie cement
Duurzaamheid in de uitvoering Onderstempeling Examen BTE BV3- 2019- cover .in dd 1 24-09-19 11:03
Lidmaatschap 2019
Kijk voor meer informatie over onze lidmaat-
schappen op www.betoniek.nl/lidworden of
neem contact op via lezers service@aeneas.nl
of 073 205 10 10.
Voorwaarden
Je vindt onze algemene voorwaarden op
www.betoniek.nl/algemene-publicatievoor-
waarden-betoniek.
Hoewel de grootst mogelijke zorg wordt be-
steed aan de inhoud van het blad, zijn redac-
tie en uitgever van Cement niet aansprakelijk
voor de gevolgen, van welke aard ook, van
handelingen en/of beslissingen gebaseerd op
de informatie in deze uitgave. Niet altijd kunnen rechthebbenden van ge-
bruikt beeldmateriaal worden achterhaald.
Belang hebbenden kunnen contact opnemen
met de uitgever.
© Aeneas Media bv 2019
ISSN: 2352-1090
Betoniek Standaard is onderdeel van Betoniek Platform, hét kennisplatform over technologie en
uitvoering van beton. Betoniek Standaard verschijnt 4x per jaar en is een uitgave van Aeneas
Media bv, in opdracht van het Cement&BetonCentrum. In de redactie zijn vertegenw\
oordigd:
BAM Infraconsult, ENCI, Mebin, SKG-IKOB, Spanbeton en TNO.
Uitgave
Aeneas Media bv
Ruimte 4121
Veemarktkade 8
5222 AE 's-Hertogenbosch
Website
www.betoniek.nl Lezersservice
T: 073 205 10 10
E: lezersservice@aeneas.nl
Vormgeving
Inpladi bv, Cuijk
Redactie
T: 073 205 10 27
E: betoniek@aeneas.nl
Kennisdeling via Betoniek, dankzij onze partners
Reacties