nlAlgemeenkExamenExamenBetontechnoloog BV 1998lezer kunt u zich bij deze aflevering twee vragen stellen:'Wat zouik er nog van weten 1', of'Zou ik het allemaal wel weten 1'. Deze vra-gen splitsen in feite de lezersgroep van BETONlEK ook in twee groe-pen. Die van de praktizerende betontechnologen. Zij hebben metdeze examenaflevering de kans hun parate kennis te toetsen. En dievan de aspirant; betontechnologen. Zij kunnen zich aan de hand van deoude examenafleveringen trainen en inleven in de opgaven van deexamencommissie.Wie in staat is de examens van pakweg de laatstevijf jaar probleemlooste maken, hoeft zich voor het examen weinigzorgente maken.De praktizerend betontechnoloog zal echter tot de ontdekkingdat een hoop kennis is weggezakt.Aan de andere kant wordtde theorie vaak ingehaald door de praktijk en verschijnen er bijvoor-beeld nieuwe voorschriften.Voor de cursisten en de examencommis-sie is er echter één gouden regel: het bekende cursusboek CB-I blijftde basis voor het examen.Maandag 22 april 1998. Vergezeld van een druilerigeregen meldden 137 kandidaten zich om 14.00 uuraan de deuren van het SOMTin Amersfoort voor hetlandelijk examen Betontechnoloog BV. Drie uurlater ging ieder weer zijns weegs; de één met eenvoldaan, de ander meteen katterig gevoel. In tegen-stelling tot vorig jaar, toen de teneur na afloop wasdat het om een redelijk gemakkelijk examen zougaan, bleefbijna iedereen tot het einde toe zitten.Wellicht een teken aan de wand.Uiteindelijk bleken 56 kandidaten succesvol te zijn.Proficiat! In vergelijking met voorgaande jaren geeftdit een vrij normaal beeld.jaar kandidaten geslaagd1994 192 45%1995 132 50%1996 117 46%1997 119 38%1998 137 41%mei 1998Hieronder volgt een weergave van het exameninclusiefde antwoorden en soms een toelichtingvan de examencommissie.Het examen bevatte 27 meerkeuze- en 8 'open vra-gen'. Met de meerkeuzevragen waren maximaal 30punten te verdienen en met de open vragen maxi-maal 70. In totaal dus 100 Punten.Zoals gewoonlijk werd bij aanvang van het exameneen set 'Algemene gegevens' uitgereikt. Hierinwaren de benodigde tabellen afgedrukt metgege-vens overwaterbehoefte, milieuklassen. hoeveelhe-den fijn materiaal, relatie goedkeurkansjondeugde-lijkheidspercentage, normsterkte cement, keurings-criterium, gewogen rijpheid en de grenslijnen voorde diverse korrelgroepen.Mocht u tijdens de uitwerking van de vragen éénvan deze gegevens nodig hebben, dan kunt u dezeterugvinden in het boek 'Betontechnologie', negen-de geheel herziene druk, 1995.Deel A: Meerkeuzevragenor degenen die de meerkeuzevragen willen oefe-n, zijn de antwoorden en essentiële uitwerkingengenomen op blz. 13Vraag IHoogovencement en portlandvliegascement heb-ben met elkaar gemeen datA beide portlandcementklinker en een reststofbevatten.B bij de productie minder bindtijdregelaar wordttoegevoegd dan bij portlandcement wordt toege-voegd.C een langere nabehandeling nodig is dan bijeenportlandcement van dezelfde sterkteklasse.D zowel de gebruikte slak als de vliegas pnzzolaneeigenschappen hebben.Vraag 2De belangrijkste reden voor het maken van eenzeefanalyse van toeslagmateriaal is omA de fijnheidmodulus te kunnen bepalen.B te bepalen welk volume de verschillende korrelsinnemen.Bet 0 n i e k mei 19982C te bepalen hoe zwaar de korrels zijn.D vast te stellen in hoeverre een Fullerkromme kanworden benaderd.Vraag 3Het begrip permeabiliteit van beton betrek-king opA de hoeveelheid toevalligeB de porositeit deC het gemak waarmeewater zich door hetporiënsysteem kan bewegen.Dhet poriënvolumevan de cementsteen.Vraag 4Cement met een hoge bestandheid tegen, sulfatenbevatA meer dan 25%vliegas.B meer dan 65%C meer dan 65% slak.D minder dan 10%C3A.Vraag 5Voor het globaal bepalen van de volumieke massavan een toeslagmateriaal wordt gebruik gemaaktvan het 81 meetvat. Het meetvat wordtgevuld met15835 g nat toeslagmateriaal (vochtgehalte 2,1 %)en afgevuld met 1642 g water.De Ps van het toeslagmateriaal bedraagt:A 2420 kg/m3B 2500 kg/m3C 2570 kg/m3D 2650 kg/m3Vraag 6Bij transport van betonspecie vanafeen natte cen-trale naar een bouwwerk moet de trommel op detruckmixerA niet draaien omdat de specie al op de centralegemengd is.B niet draaien om het morsen van specie tevoorkomen.C langzaam draaien om ontmenging te voorkomen.D langzaam draaien uit oogpunt van verkeersveilig-heid.Vraag 7Gebruik van een superplastificeerder bij een meng-selontwerp heeft een hogere sterkte tot gevolg tenopzichtevan het rnengsel zonder superplastificeer-der indienA desuperplastificeerder geen vertragende neven-werking heeft.B de water-cementfactoren gelijk zijn.e bet cementgehalte en de consistentie gelijk zijn.D het watergehalte en de consistentie gelijk zijn.Vraag 8In een bepaalde betonsamenstellingwilt u ter ver-betering van destabiliteit poederkoolvliegas con-form NEN-EN 450 gebruiken ter aanvulling van defijnste fractie toeslagmateriaal. Dat magA als de juiste k-waardewordt aangehouden.B als de waterbehoefte niet wordt beïnvloed.e in alle gevallen.D nooit.Vraag 9Een betonsamensteIling voor een werk in milieu-klasse 1 (graderingsgebied A-B) bevat per m-' 263 kgRen 110 kg poederkoolvliegas. Volgensde VET 1995 betekent een van 0,2 voorpoederkoolvliegas dat het bindmiddelgehalte vande betonspecie gelijk is aan:A 263 kg.B 280 kg.e 285 kg.D 373 kg.Vraag 10De verdichtingsmaat isA alleen geschikt voor betonspecies met enormegrote samenhang.B een dynamische meetmethode omdat de beton-specie door middel van trillen wordt verdicht.e een meetmethode die bepalend is bij twijfel overde consistentie in consistentiegebied 2 en 3.D een statische meetmethode omdat alleen dezwaartekracht van invloed is.Bet 0 n jek mei 19983Vraag 11Wanneer voor een bouwwerk beton in sterkteklasseB 35 wordt gevraagd, betekent dit datA 5%van de druksterkte resultaten kleiner magzijn dan 35 Njmm'.B 95% Van de steekproeven wordt goedgekeurd.e de u-waarde van de geleverde betonspecie1,64 is.D het consumentenrisico 95% is.Vraag 12Microscheuren in beton kunnen wordenvoorkomen doorA geen enkele maatregel.B het beton voor te spannen.e normale wapening toe te passen.D vezelwapening toe te passen.Vraag 13De hoeveelheid capillaire poriën bij een hydratatie-graad van 0% wordt bepaald doorA de water-cementfactor.B het cementgehalte + luchtgehalte.e het watergehalte.D het watergehalte + luchtgehalte.Vraag 14Bij het toepassen van een vertrager bij hetstorten van een dikke tunnelwand wordtgeconstateerd dat bij verhoging van dedosering van de vertrager de vertragingstijdtoeneemt en de maximum betontemperatuurafneemt. De oorzaak van de lageretemperatuur isA de afname van het warmte-isolatievermogen vanhet vertraagde beton.B de langere tijd waarin de hydratatiewarmte kanworden afgevoerd.e de toename van de onderdrukking van de totalehoeveelheid hydratatiewarmte door de groterehoeveelheid vertrager.D het verdampen van het vrijkomendebleedingwater.Vraag 15De methode van de gewogen rijpheid onderscheidtzich van andere rijpheidsregels doordatA de invloed van hogere temperaturen zwaardermeetelt dan die van lagere.B er een ijkgrafiek wordt opgesteld.C het cementgehalte wordtD rekening wordt gehouden met de sterkteklassevan het cement.Vraag 16Het volumetrisch doseren van zand is een probleemin verband met de grote wisselingen van de volu-mieke massa bij verandering van het vochtgehalte.Geldt dit ook voor het volumetrisch doseren vanvochtig grind?A ja, voor alle vochtgehalten.B ja, maar alleen bij een vochtgehalte < 5%.C nee.D nee, tenzij het om gebroken grind gaat.Vraag 17Welke maatregel verdient de voorkeur om het tesnel teruglopen van de verwerkbaarheid van licht-betonspecie te voorkomen?A de specietemperatuur zo laag mogelijk houden.B een vertragende hulpstof toepassen.C het lichte toeslagmateriaal voorafverzadigenmet water.D het nog te absorberen water extra toevoegen indemenger.Vraag 18Het gebruik van de methode Fuller leidt tot eenA continue korrelgradering.B discontinue korrelgradering.C mengsel dat een relatief hoog cementgehaltenodig heeft.D mengsel waarvan nauwkeurig het cementgehal-te kan worden berekend.Bet 0 n jek mei 19984Vraag 19Na uitgebreide proeven heeft men in het laboratori-urn vastgesteld, dat in de fabriek wordt gewerktmet een ondeugdelijkheidspercentage van 5%.Bijkeuring op basis van 12 kubussen bedraagt dekeurkans van deze populatieAB 60%C 95%D 99%Vraag 20Voor een bepaald gedeelte van een nog te stortenbetonconstructie wilt u zo betrouwbaar mogelijkeinformatie hebben over de sterkte ten behoeve vanhet tijdstip van het aanbrengen van de voorspan-ning. U kiest dan voorA de controleproef.B de verhardingsproef.C de verhardingsproef met temperatuurregeling.D het bepalen van de sterkte op basis van gewogenrijpheid.Vraag 21Voor het bepalen van het luchtgehaltevan beton-specie kunnen we gebruik maken van de drukmé-thode en de verdringingsmethode. Voor het metenvan het luchtgehalte van beton metselwerkgra-nulaat mogen we gebruik maken vanA alleen de drukmethode.B alleen de verdringingsmethode.C één van beide methoden.D geen van beide methoden.Vraag 22IJzerhoudend bronwater is totaal ongeschikt omvoorgespannen beton mee te maken. Deze beweringisA juist, omdat ijzercomponenten met C3A tot eenexpansieve reactie kan leiden.B juist, want daarbij bestaat het gevaar voor span-ningscorrosie tussen de ijzerdeeltjes in het wateren het voorspanstaal.eonjuist.D onjuist, mits door berekening wordt aangetoonddat het ijzergehalte t.o.v, het cementgewicht aande voorschriften voldoet.Vraag 23Bereken de water-eementfactor van het volgendemengsel:330 kg hoogovencement.nat zand (Ps kg/m3, vochtgehalte 4,2%).782 kg menggranulaat (Psr kg/m3, vochtgehal-te 4%, max. absorptie 6%).159 kg water.Ga er daarbij vanuit dat het menggranulaat bij afle-vering van de betonspecie volledig met water is ver-zadigd. De water-cementfactor van dit mengselbedraagtA 0,43.B 0,48.e 0,53.D 0,58.Vraag 24Het spoelwater van een betonfabriek wordt in eentank opgevangen en met behulp van een roerwerkin beweging gehouden. Ten gevolge van een storingvalt het roerwerk uit. Welke betontechnologischemaatregel is de juiste?e het stappenplan volgens de VET1995.D het vullen van een volume van 1 m",Vraag 26Bij de berekening van bekistingen mag met het silo-effect rekening worden gehouden. Dit betekent, datA bij dunne wanden minder centerpennen mogenworden toegepast, omdat anders de betonspecieop deze pennen blijft hangen.B de druk op de bekisting wordt gereduceerdafhankelijk van de constructiedikte.e gerekend wordt met een stalen bekisting omdatveel silo's in staal zijn uitgevoerd.D met een hogere betonspeciedruk gerekend moetworden vanwege de hoge stijgsnelheid als gevolgvan de silovorm.Vraag 27Spuitbeton wordt op twee manieren verwerkt: vol-gens de droge methode ofvolgens de natte metho-de. Welke van onderstaande beweringen is juist?A de droge methode produceert minder afval.B de droge methode veroorzaakt minder uitzak-king.e de natte methode is geschikt voor het aanbren-gen van dikkere lagen.D de natte methode levert een betere hechting.Deel B: Open1 (10punten)mengsels A en Bworden met elkaar vergeleken,de mengsels zijn de hoeveelheden per m3 betonvolgt:mengsel A mengsel BA De storingsmonteur bellen en de storing latenopheffen.B Geen nieuw spoelwater meer in de tank latenterechtkomen.e Geen spoelwater meer gebruiken.D Wel spoelwater blijven gebruiken, maar bij debepaling van het slibgehalte in hetspoelwater het getrokken monster eerst goedhomogeniseren.Vraag 2SDe uitleveringsberekening van een betonsamenstel-ling is gebaseerd opCEM 132,5waterzand en grind330 kg165 kg1910 kg360 kg180 kg1740 kgA de volumieke massa's van de samenstellendegrondstoffen.Been sterkteklasse en duurzaamheidsberekening(milieuklassej.Bet 0 n i e k mei I 9985In een van de mengsels is een hulpstofverwerkt,waarvan de hoeveelheid mag worden verwaarloosd.Geef aan en motiveer wat het verschil is voor beidemengsels ina. sterkte na 28 dagen verharding.b. totale poriëngehalte bij 60% hydratatie.c. verwerkbaarheid.d. mogelijke uitdrogingskrimp.luchtbelvormer was in mengsel B. Nu namen demeesten klakkeloos aan dat hier om een plastifice-rende hulpstofging.AntwoordVeelkandidaten hebben verzuimd de opgegevenveelheden even naast elkaar te zetten en de volumesmet elkaar te vergelijken. Wanneer ze dat haddengedaan, waren ze tot de ontdekkinggekomen dat degebruikte hulpstof, zoals gegeven in de opgave, eenDe volumieke massa van mengsel A is Ps =kg/m3en van mengsel Br,=.2280kg/m3, Gezien delage volumieke massa vandat er aan dat mengsel een isvoegd. Dit kan worden gecontroleerd de handvan een uitleveringsberekeningvoor beide mengsels.Mengsel A Mengsel Bgrondstofcementwaterzand+grindtotaalluchtPs in kg/m3315010002650kg33016524050,1050,1000,7210,9910,009kg360174022800,1140,6570,9510,049Mengsel B bevat dus meer lucht dan mengsel A.Aan mengsel Bis dus een luchtbelvormer toege-voegd.Ad.a.Beide mengsels hebben dezelfde water-eementfac-tor. Dit zou eenzelfde sterkte na 28 dagenkunnen opleveren. Maar aan mengsel B is extralucht toegevoegd, hetgeen nadelig is voor desterkte. Daarnaast bevat mengsel Bmeer cement-pasta (meer van de 'zwakke schakel'] dan mengselA.De sterkte van mengsel A is dus hoger danvan mengsel B.Ad.b.Het totale poriëngehalte is afhankelijk van de hoe-veelheid water dat niet wordt gebruikt, de inwendi-ge krimp en de ingebrachte luchtbellen. Per 100 kgcement wordt bij 100%hydratatie kg watergebonden, maar daarbij treedt een inwendigekrimp op van 0,007 m''. Bij een hydratatiegraad van60% betekent dat voor beide mengsels:totaal watermengsel A mengsel B165 kg 1801
Reacties