Bekistingen en ondersteuningsconstructies zijn weliswaar tijdelijke constructies, toch zijn ze allerminst van ondergeschikt belang. Je zou kunnen stellen dat ze op het moment van gebruik zelfs een hoofddraagconstructie zijn. Reden voor Stubeco om ruim aandacht te besteden aan dit onderwerp. Twee rapporten, een over ondersteuningsconstructies en een over houten bekistingsconstructies, zijn hiertoe recent herzien.
===auteur Arno Jeurdink Heijmans Infra
Theoretisch inzicht
ondersteunings const ructies
Bekistingen en ondersteuningsconstructies zijn weliswaar
tijdelijke constructies, toch zijn ze allerminst van ondergeschikt
belang. Je zou kunnen stellen dat ze op het moment van
gebruik zelfs een hoofddraagconstructie zijn. Reden voor
Stubeco om ruim aandacht te besteden aan dit onderwerp.
Twee rapporten, een over ondersteuningsconstructies en een
over houten bekistingsconstructies, zijn hiertoe recent herzien.
Stubeco-rapporten D07 en D10 herzien
Kennis van bestaande
rapporten
Dit artikel gaat niet uitgebreid in op
de inhoud van de Stubeco-rapporten.
Daarvoor wordt naar de rapporten
zelf verwezen. Voor een volledig
begrip van de passages die wel over
de inhoud gaan, is het raadzaam
kennis te hebben van de inhoud van
de materie.
1
Vloer in de kist
Bron: Heijmans Infra
12 VAKBLAD I 2 2018
H
et ontwerpen van bekistingen en
ondersteuningen is een specialis-
tisch vak. Door de complexiteit en
grootte van veel hedendaagse bouw-
werken, is het alleen maar specialisti-
scher geworden. Zeker in het verleden
was het niet altijd duidelijk hoe de
materiaalnormen moesten worden toe-
gepast en met welke belastingen moest
worden gerekend. Dit leidde vaak tot
onvoldoende inzicht om een optimale
constructie te kunnen ontwerpen. Er zijn in het verleden diverse studies
verricht om tot een eenduidige en
objectieve ontwerpbenadering te
komen. Dit onder andere door de
stichting Arbeidstechnisch Onderzoek
Bouwnijverheid en later door SBR (fig.
2). Rijkswaterstaat, TNO-IBBC, de
Nederlands Spoorwegen (fig. 3) heb-
ben ook een belangrijke bijdrage gele-
verd in de kennisontwikkeling, onder
meer dankzij inbreng van diverse
leden van Stubeco. In het 'Handboek
Bekistingen' uit 1980 is een speciaal
hoofdstuk gewijd aan het berekenin-
gen van ondersteuningen en
bekistingen.
Zo'n twintig jaar terug zijn binnen Stu-
beco twee studiecellen opgericht, te
weten
D05 ? Houten bekistingsconstruc-
ties en D07 ? Tijdelijke constructies voor
het ondersteunen van bekistingen, die de
bijbehorende rapporten D05 en D07
hebben opgeleverd.
Rapport D05 is in 2103 geactualiseerd
tot D10, waarbij de invloed van de Eurocode is verwerkt. De aanbevelin-
gen in dat rapport die waren opgeno-
men ten aanzien van systeemdragers
hebben nu geleid tot een nieuwe aan-
vullende versie D10.2.
Ook recent is gewerkt aan een update
van rapport D07 tot D07.2, met name
als doel om aansluiting te vinden met
de Eurocode.
Commissieleden
Het rapport D07-02 is opgesteld door:
? A.J. Jeurdink (Heijmans Infra) ?
voorzitter en mentor
? G.F.A.J.M. Joordens (Safe)
? A.H.J. Lazet (VolkerInfra)
? N. Saadon (Ballast Nedam Construction)
? G.A. Waayer (BAM Infra)
? L. Zwetheul (oud-medewerker Van Hattum en Blankevoort) ?
redacteur
Het rapport D10-02 is opgesteld door:
? J.J.A. Clephas (VolkerInfra) ? voorzitter
? A.J. Jeurdink (Heijmans Infra)
? J. van den Nouweland (Vogels)
? L. Zwetheul (oud-medewerker Van Hattum en Blankevoort) ?
redacteur
? C.J. Tol (Ballast Nedam Infra Speciale Projecten) ? coördinator
Stubeco (KoKo)
Theoretisch inzicht
ondersteunings const ructies
2
Studies van Stichting
Bouwresearch (SBR)
van studiecommissie
A28 en B27
3
Richtlijnen voor de berekening van ondersteuningsconstructies van de
Nederlandse Spoorwegen
13 VAKBLAD I 2 2018
auteur Naam Functie
Rapport D07.2
Het doel van het rapport D07.2 'Tijde-
lijke constructies voor het ondersteu-
nen van bekistingen' is het eenduidig
aanbieden van rekenregels die aanslui-
ten op de huidige regelgeving. Het rap-
port geeft toelichtingen, handvatten en
voorbeelden. Het rapport beperkt zich
tot de stalen draagconstructies onder
zware vloeren van gebouwen en dek-
ken van bruggen en viaducten (fig. 4).
Met betrekking tot de houten onderdelen
wordt gerefereerd aan rapport D10-2 (zie
onder 'Rapport D10.2').
In de herziene versie is de theorie van
de statica (grotendeels) ongewijzigd
gebleven. Met name de kennis over
toetsingen is aangepast.
Ondersteuningsconstructies zijn hulp-
constructies die overwegend statisch
worden belast. De in rekening te bren-
gen belastingen zijn terug te vinden in
de verschillende Eurocodedelen. Door
het tijdelijke karakter van de belasting
op hulpconstructies, de bijzondere
belastingssituaties, het veelvuldig
gebruik van gebruikt materiaal en het
feit dat de meeste constructies 'gesta-
peld' zijn, is inzicht in het gedrag van
de constructie tijdens de verschillende
bouwfasen van groot belang.In de loop van de tijd hebben enkele
grote opdrachtgevers eigen richtlijnen
opgesteld voor het ontwerpen van
hulpconstructies. Aannemer en dus ook
constructeur van het hulpwerk moeten
rekening houden met deze mogelijke
richtlijnen. Tegenwoordig wordt echter
steeds meer gerefereerd aan de Euro-
code. De aannemer blijft in alle geval-
len verantwoordelijk voor een veilige
constructie.
Inhoud
Het rapport gaat uitgebreid in op de
in rekening te brengen belastingen,
belastingscombinaties en belastings-
factoren. Het gaat daarbij niet alleen
om directe horizontale en verticale
belastingen maar ook om de afgeleide
componenten, bijvoorbeeld de effec-
ten van verkantingen en excentricitei-
ten (fig. 5). Deze leiden onder andere
tot torsie-effecten.
Verder wordt ingegaan op materiaalei-
genschappen en vervormingen. In het
deel over toetsen van onderslagen
komen diverse theoretische benaderin-
gen aan de orde. Het geheel wordt
onderbouwd aan de hand van enkele
rekenvoorbeelden.
De nodige detailtoetsen worden in het
rapport beschreven en in detail uitge-
werkt. Met name drie toetsen krijgen
extra aandacht: torsie, kip en kip in
combinatie met buiging en
torsiemomenten.
Torsie
Onderslagbalken worden op wringing
belast door uitwendige belastingskop-
pels die ontstaan door excentrisch aan-
grijpende belastingen. Als gevolg van
dit wringende moment treden in de
onderslagbalk additionele schuif- en
buigspanningen op. In principe zijn er
twee verschijnselen van torsie, namelijk
wringing volgens Saint-Venant en
welvingswringing.
De gevolgen van de Saint-Venant-wrin-
ging, ofwel pure wringing, zijn over het
algemeen redelijk goed bekend. Dat
geldt minder voor het fenomeen wel-
vingswringing. Welving ontstaat als
een doorsnede op wringing wordt
belast en de doorsneden niet vlak blij-
ven (fig. 6).
Als gevolg hiervan ontstaat een samen-
stel van langsspanningen die in axiale
zin in evenwicht zijn, maar in de door-
snede van bijvoorbeeld een I-profiel
buigende momenten in de flenzen om
de z-as veroorzaken. De buigende
momenten in onder- en bovenflens zijn
gelijk maar tegengesteld van teken. Dit
moment staat bekend als bi-moment.
4
Onderdelen
ondersteunings-
constructie
5
Invloed van verkanting en excentriciteiten:
verticale belasting niet door het zwaartepunt
van de doorsnede
14 VAKBLAD I
2 2018
In het rapport is een differentiaalverge-
lijking voor het berekenen van dit bi-
moment gegeven.
Hoewel er eenvoudigere methoden
zijn, die ook in het rapport worden
genoemd, wordt aanbevolen de
methode met differentiaalvergelijkin-
gen toe te passen.
Kip
Bij de toetsing op stabiliteit van onder-
slagen moet de kipstabiliteit worden
onderzocht. Kip is het zijdelings uitbui-
gen van een I-vormige ligger als gevolg
van tweedeorde-effecten door druk in
de bovenflens (fig. 8). Het kan nodig
zijn maatregelen te nemen in de vorm
van gaffelopleggingen (oplegging
waarbij naast translatie ook rotatie
wordt voorkomen, fig. 7) of onderflen-
sinklemmingen (fig. 9).
Om te bepalen of die maatregelen nodig
zijn, is het een optie te rekenen met de
invloed van de wrijving van de contact-bekisting op de kinderbinten, die als zij-
delingse steun fungeert voor de onder-
slagen. Deze mogelijkheid moet echter
nader worden onderzocht, het wordt in
de huidige praktijk niet of zelden gedaan.
In NEN-EN 1993 (Eurocode 3) staan
eisen gedefinieerd voor staven die aan
gecombineerde buiging en druk zijn
onderworpen. Deze zijn opgenomen in
het rapport.
Kip in combinatie met buiging en
torsiemomenten
De Eurocode geeft geen toets voor
horizontale belasting en torsie in com-
binatie met kipstabiliteit. Deze span-
ningscombinatie treedt echter wel op.
Vanwege dit hiaat in de Eurocode is
een benaderingsmethode in het rap-
port opgenomen.
Nadere studie
Tijdens de studie zijn er diverse punten
naar voren gebracht die nadere studie
vragen.
? Om combinatie van de vervorming
van de hulpconstructie en de defini-
tieve constructie tegen te gaan, kun-
nen tooglatten (scheggen) worden
toegepast. Daarvoor moet worden
gerekend met een excentriciteit van
10 mm. Die aanname is discutabel.
Net als de horizontale uitbuiging
die, als gevolg van bovenstaande
aspect, kan leiden tot een excen-
trisch aangrijpen van de verticale
last.
? De maximaal toelaatbare afstand van
de gaffelsteunen en plooischotten
tot de oplegging is voor discussie
vatbaar.
? De invloed van wringing op de maat-
gevende belastingsgevallen, in het
bijzonder de vraag bij welke verkan-
ting, c.q. hoogte-/breedteverhou-
ding van de onderslagen een wrin-
gingsberekening altijd noodzakelijk
is.
Vastleggen doorbuigingseisen in
ontwerpeisen.
6
Welving
9
Onderflens inklemming
7
Mogelijke gaffelopleggingen
8
Het fenomeen kip
15 VAKBLAD I 2 2018
De navolgende punten betreffen meer
uitvoeringstechnische aspecten:
? De invloed van de stijfheid van de
bekisting (schijfwerking) op de hori-
zontale uitbuiging en op de kipstabi-
liteit van de onderslagen.
? De praktische uitvoerbaarheid van
kipschotten of gaffelsteunen nabij de
opleggingen van ondersteuningen,
waarbij de onderslagen de moerbalk
scheef kruisen.
Rapport D10.2
Doel van rapport D10-02 is het aanbie-
den van een uniforme richtlijn voor het
toepassen van de rekenregels voor hou-
ten bekistingen volgens de Eurocode.
Rapport D10 was zoals gezegd al aan-
gepast aan de Eurocode. In de nieuwe
versie is het rapport aangevuld met
informatie over het berekenen van sys-teemdragers en de berekening van
oplegdrukken.
Inhoud
In het rapport wordt ingegaan op de
verschillende soorten samengestelde
houten systeemdragers (fig. 10), de
CE-markering en de sterkte-eigen-
schappen. Alles wordt onderbouwd
met rekenvoorbeelden.
Aan enkele belangrijke zaken is extra
aandacht besteed: ? modificatiefactoren;
? Uiterste GrensToestand (UGT) versus
BruikbaarheidsGrensToestand (BGT);
? berekeningen voor de oplegdruk.
Modificatiefactoren
Bij het berekenen van houtconstructies
gelden volgens de Eurocode een aantal modificatiefactoren. Omdat de Euro-
code bedoeld is voor houten construc-
ties in het algemeen worden in het rap-
port aanbevelingen gedaan voor de
hoogte van de factoren voor houten
systeemdragers.
?
In de berekening moet voor de mate-
riaaleigenschappen van de dragers
een partiële materiaalfactor ?
M wor-
den aangehouden. In tabel 2.3 in
NEN-EN 1995-1-1 (Eurocode 5)
staan diverse waarden. De commissie
beveelt aan de waarde 1,3 aan te
houden.
? Naast een partiële materiaalfactor
geldt ook een modificatiefactor
M
mod , die de invloed van de belas-
tingduur en vochteigenschappen in
rekening brengt. Voor de belasting-
duurklasse kan volgens het rapport
voor systeemdragers 'kort' worden
aangehouden, in het algemeen ? 1
week. Het beton wordt veronder-
steld dan al een aanzienlijke sterkte
te hebben ontwikkeld. Verder wordt
aanbevolen klimaatklasse 2 aan te
houden (vochtgehalte ? 20%).
Dit leidt volgens tabel 3.1 van NEN-
EN-1995-1-1 tot een waarde van
k
mod van 0,9.
? Voor de sterkteklasse van systeem-
dragers wordt klasse C24 aangehou-
den (volgens NEN-EN 338).
Alle detailtoetsen worden in het rap-
port beschreven en in detail
uitgewerkt.
UGT versus BGT
Tijdelijke constructies moeten volgens
de Eurocode worden getoetst voor de
zogenoemde Uiterste GrensToestand
(UGT). Leveranciers verwijzen voor het
berekenen van houten bekistingsdra-
gers vaak naar NEN-EN 13377 'Houten
bekistingdrager'. Hierin wordt van
diverse type dragers een 'Safe Working
Load' gegeven, waarden die niet afwij-
ken van de waarden in de BGT. Om te
voldoen aan de Eurocode moeten deze
dus worden omgerekend naar een
UGT.
10
Houten
systeemdrager
16 VAKBLAD I 2 2018
auteur Naam Functie
Hierbij wordt geadviseerd te rekenen
met veiligheidsniveau CC2, met een bij-
behorende belastingsfactor ?
F van 1,5.
De constructeur kan hier ? bij een ander
gekozen gevolgklasse ? van afwijken.
Voor toetsen in de BGT kan wel gebruik
worden gemaakt van de 'Safe Working
Load'.
Oplegdrukken
Systeemdragers (kinderbinten) oefenen,
al dan niet via een tooglat, een druk uit
op de onderslagbalken (fig. 11). Deze
druk moet worden getoetst. Het gaat
dus om de oplegging van de kinderbint
op de tooglat en de oplegging van de
tooglat op de onderslag. In het eerste
geval gaat het om een oplegging van
'puntlasten', omschreven als discrete
oplegging. In het tweede geval om een
oplegging over de volledige lengte
ondersteund, dit is omschreven als con-
tinue oplegging. Bij de berekening is de
factor k
c;90 van toepassing. Deze is
afhankelijk van hoogte-breedteverhou-
ding. De hoogte hiervan hangt ook af
van of het om een tooglat of om een
systeemdrager gaat.
Bij het berekenen van de oplegdruk
wordt gerekend met het effectieve
oppervlak A
eff. Dit betreft niet het geo-
metrische contactvlak, maar er wordt
aan weerszijden een spreiding van 30
mm gerekend, als deze aanwezig is.
In het rapport zijn drie berekeningen
voor het toetsen van de oplegdruk
gemaakt:
1 Volgens de Eurocode; hierbij gelden de uitgangspunten zoals eerder
genoemd.
2 Academische methode volgens TU Eindhoven (TU/e); deze is gebaseerd
op het indrukken van de houtvezel in
het gebied van de oplegging. Ver-
plaatsingen zijn proefondervindelijk
bepaald en er wordt een relatie
gelegd met de Wet van Hooke.
3 Traditionele methode volgens NEN 6760; berekeningsmethode is
niet meer actueel. De verhoudingen in de uitkomsten van
deze berekening staan in tabel 1.
Duidelijk wordt dat de uitkomsten voor
dragers volgens de Eurocode hoger lig-
gen dan die van de oude NEN 6760.
Dat komt onder meer doordat in de
Eurocode de invloed van de hoogte
van een profiel niet in rekening wordt
gebracht. Duidelijk is echter geworden,
onder andere na diverse gesprekken
met professor Jorissen van de TU/e, dat
de hoogte wel aanzienlijke invloed kan
hebben op de capaciteit. Deze hoogte
moet minimaal 57 mm bedragen om
spreiding van belastingen via de vezels
te kunnen laten plaatsvinden. Kleiner
kan, maar dan mag onder andere geen
extra lengte in rekening worden
gebracht om de oppervlaktespanning
te kunnen berekenen.
Ook blijkt dat de berekening van de
druk loodrecht op de vezel volgens de
Eurocode voor meerdere uitleg vatbaar
en lastig te doorgronden is.
Tot slot
De rapporten hebben geen officiële
status. Doordat de inhoud door een
commissie van ervaren vakspecialisten
is opgesteld, samenwerking is gezocht
met externe specialisten en internatio-
nale literatuur/regelgeving is geraad-
pleegd, kan wel worden gesteld dat
beide rapporten bruikbaar en betrouw-
baar zijn. Hoewel praktische bruikbaar-
heid een van de doelstellingen was,
hebben de rapporten een hoog theore-
tisch gehalte. Ze zijn dan ook in eerste
instantie opgesteld voor ontwerpers/
constructeurs die zich bezighouden
met tijdelijke constructies. Omdat de
kennis helpt bij de realisatie van een
gedegen ontwerp, hebben zowel uit-
voerende partijen als leveranciers er
ook voordeel van.
11
Oplegging kinderbint
Verkrijgbaarheid
De Stubeco-rapporten D07-02 en
D10-02 zijn begin juni 2018 definitief
vastgesteld. Ze zijn voor iedereen
beschikbaar op www.stubeco.nl.
Samenwerking Stubeco
Het platform Betoniek
en Stubeco,
Studievereniging uitvoering beton-
constructies, hebben uitgesproken
nauwer met elkaar te willen samen-
werken. De aard van die samenwer-
king wordt momenteel nader
uitgewerkt. Dit artikel is daar alvast
een voorschot op.
Tabel 1 Uitkomsten verschillende berekeningen oplegdruk
drager in % tooglat in %
Eurocode 100 100
TU/e 73 101
NEN 6760 75 105
17 VAKBLAD I 2 2018
Reacties
Taco van den Broek - Betonhuis 25 juli 2018 13:48
Goed dat er over deze complexe materie nagedacht wordt. Er is ook een hele set Europese normen over dit onderwerp. Te denken valt aan de meerdelige serie NEN-EN 12811 voor tijdelijke hulpconstructies in de bouw.